T2 H5.8 trema en apostrof

T2 H5.8 trema en apostrof
Lesdoel: Je weet wanneer je een trema en een apostrof moet gebruiken. 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

T2 H5.8 trema en apostrof
Lesdoel: Je weet wanneer je een trema en een apostrof moet gebruiken. 

Slide 1 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een woord met een apostrof en een woord met een trema.

Slide 2 - Open vraag

Trema
Een trema bestaat uit twee stipjes boven een letter. Je gebruikt het trema als er twee klinkers na elkaar staan die je niet als één klank mag uitspreken. Je plaatst het trema op de letter waarmee de nieuwe lettergreep begint.
Wanneer gebruik je een trema?
• In woorden als ruïne, vacuüm en havoër, omdat je die anders verkeerd zou uitspreken.
• In het meervoud van zelfstandige naamwoorden op -ee.
idee – ideeën, ree – reeën
• In het meervoud van woorden op -ie.
kopie – kopieën, categorie – categorieën, bacterie – bacteriën
• In een voltooid deelwoord waar na ge- een -e, -i of -u volgt.
emigreren – geëmigreerd, interesseren – geïnteresseerd, uniformeren – geüniformeerd

Slide 3 - Tekstslide

Apostrof
De apostrof is een komma in een woord, zoals in A4’tje.

Wanneer schrijf je een apostrof?
• Als in een woord een of meer letters zijn weggelaten.
‘s Morgens heb ik ‘m nog in ’t buurthuis gezien.
• Bij het meervoud van woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u of -y. Je zou het woord anders verkeerd uitspreken.
ski’s, baby’s, foto’s, pizza’s, menu’s
• Als je wilt aangeven dat iets van iemand is en je zou het woord anders verkeerd uitspreken.
Anja’s tablet, Ivo’s jas
Let op: eindigt het woord op een s-klank, dan schrijf je alléén een apostrof.
Felix’ vrienden (de vrienden van Felix), Tess’ voetbalteam (het voetbalteam van Tess)
• Bij verkleinwoorden die eindigen op -y.
baby’tje, pony’tje, maar cowboytje!
• Na cijfers (A4’tje) en bij woorden als vmbo’er en BN’er. Ook als die woorden in het meervoud staan.
mp3’tje, bh’s, cd’s, BN’ers

Slide 4 - Tekstslide

Waarom schrijf je in het woord reünie een trema en in het woord buiig niet?

Slide 5 - Open vraag

Schrijf het meervoud van
kolonie

Slide 6 - Open vraag

Schrijf het meervoud van
pc

Slide 7 - Open vraag

Schrijf het meervoud van
idee

Slide 8 - Open vraag

Schrijf het meervoud van
theorie

Slide 9 - Open vraag

Schrijf het meervoud van
cd

Slide 10 - Open vraag

Schrijf het meervoud van
zee

Slide 11 - Open vraag

Schrijf het meervoud van
havo

Slide 12 - Open vraag

Schrijf het meervoud van
trema

Slide 13 - Open vraag

Schrijf het meervoud van
drie

Slide 14 - Open vraag

Wat is de juiste schrijfwijze?
A
s Woensdags
B
s' Woensdags
C
's Woensdags
D
sWoensdags

Slide 15 - Quizvraag

Opdrachten
Opdracht 1, 7, 8, 9 blz 120

Slide 16 - Tekstslide