les 5_h1

Huiswerk: 
volgende les
doornemen 
paragraaf 1.4
maken 
opdrachten paragraaf 1.4
muv opdracht 1, 2, 3, 6, 7
plus de eindopdrachten
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Huiswerk: 
volgende les
doornemen 
paragraaf 1.4
maken 
opdrachten paragraaf 1.4
muv opdracht 1, 2, 3, 6, 7
plus de eindopdrachten

Slide 1 - Tekstslide

Nakijken
huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 4a
(ongeveer) 1,30 dollar
Opdracht 4b
1 / 1,30 = € 0,77
Opdracht 4c
De externe waarde daalt. Voor een euro krijg je minder dollars (buitenlands geld).
Opdracht 4d
De interne waarde daalt. Voor een euro krijg je minder producten.


Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 5 A = € 1 + 10% = € 1,10
Opdracht 5 B = € 100 / € 1,10 = 90,9
Opdracht 5 C = 100 – 90,9 = 9,1%

Opdracht 8a vertrouwen
Opdracht 8b De prijzen stegen zo snel dat het geld waardeloos werd.
Opdracht 8c Het is moeilijk om met ruilhandel aan de juiste goederen te komen, omdat er bij elke ruil aan twee eisen moet worden voldaan: je moet een koper zien te vinden (1) die ook andersom iets aan te bieden heeft waar de verkoper behoefte aan heeft (2).




Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 9a = oppotfunctie
Opdracht 9b = rekenfunctie
Opdracht 9c = ruilfunctie
Opdracht 10a Een scooter kost 30 paar schoenen. 30 paar schoenen komen overeen met 900 broden. 900 broden komen overeen met 1.800 worsten.
Opdracht 10b De verkoper van de scooter zit waarschijnlijk niet te wachten op 1.800 worsten.
Opdracht 10c De scooter zal dan in euro’s geprijsd zijn. Hij hoeft niet meer via omwegen de prijs uit te rekenen.
Opdracht 10d De verkoper zal geen 1.800 worsten accepteren, maar wel euro’s. De aankoop wordt veel gemakkelijker.





Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 13a Bij de ruilfunctie.
Opdracht 13b Als je de pas verloor, was je het geld op de chipknip kwijt, zoals je de munten en bankbiljetten kwijt bent als je je portemonnee verliest.
Opdracht 13c Het is onzichtbaar, niet-tastbaar geld, net als het geld op de betaalrekening.
Opdracht 13d Een steeds groter percentage van de pinbetalingen zijn ook kleine bedragen.
Opdracht 13e Ja, klopt. Het aantal pinbetalingen onder de € 10 is (van 2011 naar 2012) flink gestegen, ongeveer 15%. Het aantal pinbetalingen bij andere bedragen is ook gestegen, maar procentueel (in verhouding) minder snel. De pinpas wordt dus naar verhouding steeds meer gebruikt bij kleinere bedragen.






Slide 6 - Tekstslide

Heb je vragen over de opdrachten die je moest maken?

Slide 7 - Open vraag

Heb je nog vragen over paragraaf 1.4?

Slide 8 - Open vraag

Paragraaf 5 slaan we over
Paragraaf 6 is wel belangrijk!

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel is deze breuk in procenten?
A
75%
B
25%
C
40%
D
4%

Slide 11 - Quizvraag

Bereken de stijging, groei, afname, daling in procenten.
De formule is:
A
nieuw-oud : oud x 100=
B
(nieuw-oud):oud x 100=
C
(oud-nieuw) : 100=
D
(deel:geheel) x 100

Slide 12 - Quizvraag

Wat is 1/5 van 1/4 in procenten?
A
50%
B
5%
C
0,5%
D
0,05%

Slide 13 - Quizvraag

In 2007 kwamen er 1.509 Spanjaarden naar Nederland op vakantie.
In 2017 kwamen er 2.755 Spanjaarden naar Nederland op vakantie.

Wat is de toename in procenten?

A
45,2 %
B
54,7 %
C
82,6 %
D
96,6 %

Slide 14 - Quizvraag

In 2017 waren er 12 apen in de dierentuin. In 2014 waren het er 8. Wat is de groei in procenten?
A
25%
B
50%
C
75%
D
150%

Slide 15 - Quizvraag

De dieselprijs per liter is in een week tijd gestegen
van € 1,32 naar € 1,40.
Hoeveel is de dieselprijs gestegen in procenten?
A
5,3%
B
7,8%
C
6,1%
D
8,4%

Slide 16 - Quizvraag

Een bepaald album gaat per 1 oktober meer kosten. De prijs stijgt van € 19,95 naar € 22,50.
Hoeveel % stijgt de prijs?
A
11,5%
B
12,8%
C
13,9%
D
14,1%

Slide 17 - Quizvraag

Huiswerk: 
volgende les
doornemen 
paragraaf 1.6
maken alle
opdrachten paragraaf 1.6

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video