In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Vandaag:
volgende les
nakijken
paragraaf 1.1 (4,5,6,7 & 12,13,14)
doornemen paragraaf 1.6
maken
opdrachten paragraaf 1.6
1,2,3,4,5,6,7
Slide 1 - Tekstslide
Nakijken
huiswerk
Slide 2 - Tekstslide
Opdracht 4a = dienst
Opdracht 4b = dienst
Opdracht 4c = goed
Opdracht 4d = goed
Opdracht 4e = dienst
Opdracht 4f = goed
Opdracht 5
Het eten op het bord is een goed, het brengen van het bord een dienst.
Slide 3 - Tekstslide
Opdracht 6a
Lucht wordt niet geproduceerd. Er hoeven geen productiefactoren voor opgeofferd te worden.
Opdracht 6b
Bijvoorbeeld: zonlicht, wind, water uit een bergbeekje.
Opdracht 6c
Om de lucht in Nederland schoner te maken, zijn milieumaatregelen nodig, bijvoorbeeld om de uitstoot van vervuilende gassen te beperken. Er zijn dus productiefactoren nodig om schone lucht te krijgen.
Slide 4 - Tekstslide
Opdracht 7
De windmolen wekt elektriciteit op, waarmee de droogtrommel kan draaien: de was wordt gedroogd met schaarse goederen. Maar de was kan ook in de harde wind drogen, dus met een vrij goed.
Opdracht 12a = kapitaal
Opdracht 12c = kapitaal
Opdracht 12e = arbeid
Opdracht 12g = natuur
Opdracht 12h = kapitaal
Bij 12b, 12d en 12f is er
geen sprake van een
productiefactor. Het gaat niet over een bedrijf!
Slide 5 - Tekstslide
Opdracht 13
Er is ook zelfvoorziening. De ene consument koopt een taart, dat is meetbaar voor het CBS. De andere consument bakt een taart, dat is niet te meten. Bovendien wordt een deel van de behoeften van consumenten bevredigd door (de consumptie van) vrije goederen.
Slide 6 - Tekstslide
Opdracht 14a
Ja, de staven lopen in 2013 naar beneden. De consumptie is dus in 2013 lager dan in 2012. Het gaat slecht met de economie, de consumptie daalde niet alleen op haar terras, maar ook in het algemeen.
Opdracht 14b
Een periode waarbij de staven boven de nullijn getekend zijn, dus van maart 2010 tot mei 2011 (en zeer tijdelijk in juli 2011).
Opdracht 14c
ongeveer 2,1% lager
2,1% van € 37 miljard = € 0,78 miljard lager
€ 37 miljard – € 0,78 miljard = € 36,22 miljard
Slide 7 - Tekstslide
Heb je vragen over de opdrachten die je moest maken?
Slide 8 - Open vraag
Heb je nog vragen over paragraaf 1.4?
Slide 9 - Open vraag
Paragraaf 6 is heel belangrijk!
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Hoeveel is deze breuk in procenten?
A
75%
B
25%
C
40%
D
4%
Slide 12 - Quizvraag
Bereken de stijging, groei, afname, daling in procenten. De formule is:
A
nieuw-oud : oud x 100=
B
(nieuw-oud):oud x 100=
C
(oud-nieuw) : 100=
D
(deel:geheel) x 100
Slide 13 - Quizvraag
Wat is 1/5 van 1/4 in procenten?
A
50%
B
5%
C
0,5%
D
0,05%
Slide 14 - Quizvraag
In 2007 kwamen er 1.509 Spanjaarden naar Nederland op vakantie. In 2017 kwamen er 2.755 Spanjaarden naar Nederland op vakantie.
Wat is de toename in procenten?
A
45,2 %
B
54,7 %
C
82,6 %
D
96,6 %
Slide 15 - Quizvraag
In 2017 waren er 12 apen in de dierentuin. In 2014 waren het er 8. Wat is de groei in procenten?
A
25%
B
50%
C
75%
D
150%
Slide 16 - Quizvraag
De dieselprijs per liter is in een week tijd gestegen van € 1,32 naar € 1,40. Hoeveel is de dieselprijs gestegen in procenten?
A
5,3%
B
7,8%
C
6,1%
D
8,4%
Slide 17 - Quizvraag
Een bepaald album gaat per 1 oktober meer kosten. De prijs stijgt van € 19,95 naar € 22,50. Hoeveel % stijgt de prijs?