Persoonsvorm verleden tijd sterk
(pv-vt-sterk)
- 'gewoon' opschrijven wat je hoort.
(slapen). In de vakantie ___________ ik altijd erg lang uit.
(genieten). Wij _____________ van het heerlijke eten gisteravond.
(zinken). De boot __________ voor onze neuzen.
(zoeken). Hij ____________ uren naar zijn fiets, maar die (blijken) ___________ gestolen.