les 3

opdracht 13
A
In 2 en 3
B
In 2 en 4
C
In 1, 3 en 4
D
In 2, 3 en 4
1 / 19
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

opdracht 13
A
In 2 en 3
B
In 2 en 4
C
In 1, 3 en 4
D
In 2, 3 en 4

Slide 1 - Quizvraag

Opdracht 14
A
In 1 en 2
B
In 1 en 4
C
In 2 en 3
D
In 2 en 4

Slide 2 - Quizvraag

Opdracht 17
A
een conclusie
B
een gevolg
C
een samenvatting
D
een voorbeeld

Slide 3 - Quizvraag

Opdracht 18
A
een historisch overzicht van het tekstonderwerp
B
een indruk van het onderwerp van de tekst
C
een samenvatting vooraf van de rest van de tekst
D
een toekomstverwachting met betrekking tot het tekstonderwerp

Slide 4 - Quizvraag

Opdracht 19
A
1 en 2
B
1 en 4
C
1, 2 en 3
D
2, 3 en 4

Slide 5 - Quizvraag

Opdracht 15
1 Dat dit functiewoord tussen 2000 en 2011 maar één keer als mogelijk antwoord is aangeboden.
 2 12 
3 7 
 4 12/19, dat is 63% 
5 Dat deze woorden heel vaak als antwoordmogelijkheid worden aangeboden, maar (bijna) nooit het goede antwoord zijn.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 16
  1. stelling (1p); Het vervangen van tal van 'kleine' talen in Europa door een of meer intra-Europese communicatietalen of 'linguae francae' biedt enorme voordelen.
  2. argument (1p); Het zou wel buitengewoon oneconomisch, onpraktisch en verkwistend zijn als alle talen binnen dat grote gebied op bestuurlijk niveau zonder uitzondering gelijkberechtigd zouden blijven; dan zou ieder Europees besluit, iedere wettelijke regeling en ieder vergaderverslag in zo'n vijfentwintig verschillende talen vertaald en gepubliceerd moeten worden.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 16
3 vermoeden (1p); Het is niet onwaarschijnlijk dat … 
4 voorwaarde (1p); (Een dergelijke gemeenschappelijke intra-Europese taal kan haar rol van communicatiemiddel natuurlijk pas naar behoren vervullen) als alle Europeanen die taal op school leren spreken en verstaan. Alleen dan kunnen … (= voorwaarde)


Slide 8 - Tekstslide

Informerende titel: geeft het onderwerp van de tekst aan
Motiverende titel: maakt de lezer nieuwsgierig

Slide 9 - Tekstslide

Tekst indelen
De tekstgedeelten sluiten altijd op elkaar aan.
De tussenkopjes/deelonderwerpen/tekstgedeelten worden altijd in de goede volgorde gegeven! 

Slide 10 - Tekstslide

Tekst indelen
Kijk naar structurerende zinnen en kernzinnen.
Zoek naar woorden of synoniemen uit het gegeven tussenkopje

Slide 11 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Het belangrijkste wat over het onderwerp gezegd wordt.
Een samenvatting van de tekst in 1 zin.
De hoofdgedachte kan nooit een vraag zijn!

Slide 12 - Tekstslide

Schrijfdoel
amuseren
activeren
informeren
opiniëren
overtuigen

Slide 13 - Tekstslide

maken opdracht 20
timer
3:00

Slide 14 - Tekstslide

opdracht 20
Voorbeeld 1: De visie van Marjoleine de Vos, auteur van het tekstfragment, kun je alleen maar vaststellen door het hele fragment te lezen.
Ook de visie van de auteur van de hoofdtekst kun je alleen maar vaststellen door de hele tekst te lezen. In vraag 17 wordt immers geen tekstgedeelte genoemd waar je die visie kunt vinden.

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 20
Voorbeeld 2: Om te kunnen vaststellen welke verklaring uit het tekstfragment iets toevoegt aan de verklaringen in de hoofdtekst, moet je eerste die verklaringen van de hoofdtekst opzoeken en daarvoor moet je de hoofdtekst helemaal lezen.
Vervolgens moet je het hele fragment lezen om te zien welke verklaringen daarin staan en welke daarvan (slechts één) iets toevoegt aan de verklaringen uit de hoofdtekst.

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 21
timer
4:00

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 21
De kern van een goed antwoord luidt:
• We kunnen / de maatschappij kan niet zonder gezag. / Er is gezag nodig (1p)
• een volledig goed antwoord, niet langer dan 10 woorden (1p)

Slide 18 - Tekstslide


Maak vraag 1 t/m 11 van het uitgedeelde examen.
Wat je niet afhebt, is huiswerk

Slide 19 - Tekstslide