V3 -K2: Paragraf E: Grammatik: per. vnw zinsontleding

V3 - Woche 10 - Stunde 1 & 2
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

V3 - Woche 10 - Stunde 1 & 2

Slide 1 - Tekstslide

Planung

Wochenaufgaben besprechen: G Aufgabe 50

Grammatik: persoonlijk voornaamwoord als zinsdeel
  • Wiederholen: voorzetsels 4e en 3e naamval + Personalpronomen
  • Uitleg: 1e, 4e, 3e naamval zinsontleding
  • Selbstständig: üben in K2 Paragraf E: Grammatik A
     
Lernziele
  • Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp en lijdend voorwerp gebruiken.
  • Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

voorzetsels 3e naamval
voorzetsels 4e naamval
mit
durch
bei
seit
um
bis
von
nach
zu
aus
für
ohne
gegen

Slide 3 - Sleepvraag

Voorzetsels met de 4e naamval:

durch - door
für - voor
gegen - tegen
ohne - zonder
um - om


uitleg

Slide 4 - Tekstslide

Voorzetsels met de 3e naamval:

aus - uit                     außer - behalve
bei - bij                      entgegen - tegemoet
mit - met                  gegenüber - tegenover
nach - na + naar
seit - sinds
von - van
zu - naar
uitleg

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Ich habe das für .... (jou) gemacht.
A
dich
B
du
C
dir

Slide 7 - Quizvraag

Mit ... (jullie) habe ich immer viel Spaß.
A
ihr
B
euch
C
euer

Slide 8 - Quizvraag

Ich bin nach ... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihn
C
ihm

Slide 9 - Quizvraag

Ohne ... (haar) gehen wir nicht in die Stadt.
A
sie
B
ihr
C
Sie

Slide 10 - Quizvraag

Morgen kommen ich zu ... (u).
A
Sie
B
ihnen
C
Ihnen

Slide 11 - Quizvraag

Grammatik A: het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp

Slide 12 - Tekstslide

Paragraf E: Grammatik A
De naamvallen worden in het Duits niet alleen gebruikt na een voorzetsel, maar ook om aan te geven of het om het onderwerp, meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp in een zin gaat. Als er geen voorzetsel in een zin staat, dan moet je ontleden om de juiste naamval te bepalen. Bijvoorbeeld:

Ich habe dich nicht in der Schule gesehen. (ich = ow & dich = lv)

Slide 13 - Tekstslide

naamvallen en zinsontleding
De naamvallen worden in het Duits niet alleen gebruikt na een voorzetsel, maar ook om aan te geven of het om het onderwerp, meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp in een zin gaat. 

--> Als er geen voorzetsel in een zin staat, dan moet je ontleden om de juiste naamval te bepalen. 

Beispiel: Ich habe dich nicht in der Schule gesehen. (ich = ow & dich = lv)


Slide 14 - Tekstslide

1e naamval: het onderwerp
De 1e naamval (Nominativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp is van de zin. Om het onderwerp te vinden heb je eerst het werkwoordelijk gezegde (alle werkwoorden in een zin) nodig. 

Beispiel: Ich gehe zum Arzt.
1. gezegde = alle werkwoorden in de zin --> gehen
2. onderwerp = wie / wat + gezegde --> ich (+1)

Slide 15 - Tekstslide

4e naamval: het lijdend voorwerp
De 4e naamval (Akkusativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het lijdend voorwerp is van de zin. Om het lijdend voorwerp te vinden heb je (1) het gezegde nodig en (2) het onderwerp. 

Beispiel: Der Arzt operiert mich.
1. gezegde = alle werkwoorden in de zin --> operiert
2. onderwerp = wie / wat + gezegde --> der Arzt (+1)
3. lijdend voorwerp: wie / wat + gezegde + onderwerp --> mich (+4)

Slide 16 - Tekstslide

Wann besucht ihr uns?

Noteer het (1)gez., (2) ow, (3) lijd. vw

Slide 17 - Open vraag

Das Mädchen liebt ihn sehr.

Noteer het (1)gez., (2) ow, (3) lijd. vw

Slide 18 - Open vraag

Er hat dich gestern nicht gesehen.

Noteer het (1)gez., (2) ow, (3) lijd. vw

Slide 19 - Open vraag

Ich kenne (u) doch!
A
Sie
B
Ihnen

Slide 20 - Quizvraag

Ich habe (jullie) hier noch nie gesehen.
A
ihr
B
euch

Slide 21 - Quizvraag

Er trainiert (hen) schon lange.
A
ihnen
B
sie

Slide 22 - Quizvraag

und jetzt üben: Grammatik A
Online machen: K2 - Paragraf E: Grammatik Aufgabe 19 t/m 22
Hilfsmittel: Overzicht Grammatik A 
Zeit: diese Stunde
Lastig = instructietafel

Fertig:
  • Lernen Lernliste Paragraf B (NL-DU) für Wortschatztest
  • Lernen Lernliste Paragraf A, C, D, H (DU-NL) für Wortschatztest

Slide 23 - Tekstslide

3e naamval: het meew. voorwerp
De 3e naamval (Dativ) gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het meewerkend voorwerp is van de zin. Om het meewerkend voorwerp te vinden heb je nodig (1) gezegde, (2) onderwerp, (3) lijdend voorwerp (4) meewerkend voorwerp. 

Beispiel: Der Arzt gibt mir Tabletten.
1. gezegde = alle werkwoorden in de zin --> gibt
2. onderwerp = wie / wat + gezegde --> der Arzt (+1)
3. lijdend voorwerp: wie / wat + gezegde + onderwerp --> Tabletten (+4)
4. meew. voorwerp: aan wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp  --> mir (+3)

Slide 24 - Tekstslide

Meine Eltern schenken mir ein neues Handy .

Noteer het (1)gez., (2) ow, (3) lijd. vw (4) meew. vw

Slide 25 - Open vraag

Das habe ich dir gestern auch gesagt!

Noteer het (1)gez., (2) ow, (3) lijd. vw (4) meew. vw

Slide 26 - Open vraag

Ich habe ihm noch eine Postkarte geschrieben.

Noteer het (1)gez., (2) ow, (3) lijd. vw (4) meew. vw

Slide 27 - Open vraag

Ich gebe (haar) mein Buch.
A
sie
B
Sie
C
ihr

Slide 28 - Quizvraag

Ich schreibe (jullie) eine Mail.
A
euch
B
ihr

Slide 29 - Quizvraag

Sie konnte es (jou) nicht sagen.
A
du
B
dir
C
dich

Slide 30 - Quizvraag

und jetzt üben: Grammatik B
Online machen: K2 - Paragraf E: Grammatik Aufgabe 23 t/m 29
Hilfsmittel: Overzicht Grammatik A + B
Zeit: diese Stunde
Lastig = instructietafel

Fertig:
  • Lernen Lernliste Paragraf B (NL-DU) für Wortschatztest
  • Lernen Lernliste Paragraf A, C, D, H (DU-NL) für Wortschatztest

Slide 31 - Tekstslide

Nächste Stunde
Wortschatztest Paragraf B (K2) NL-DU
Wiederholung: Grammatik 

Slide 32 - Tekstslide