BK-KT Quiz Meer dan lezen 1.2, 1.3 en 1.4 Nieuw Nederlands

Wat is een opsomming?
A
Dat betekent dat er een som staat in de tekst.
B
Als er in een zin of tekst een opsomming wordt gemaakt van iets.
C
Dat betekent dat er iets wiskundigs wordt besproken in de tekst.
D
Als er een eind wordt gemaakt aan een verhaal.
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat is een opsomming?
A
Dat betekent dat er een som staat in de tekst.
B
Als er in een zin of tekst een opsomming wordt gemaakt van iets.
C
Dat betekent dat er iets wiskundigs wordt besproken in de tekst.
D
Als er een eind wordt gemaakt aan een verhaal.

Slide 1 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een opsomming?
A
Eerst, vorige week, terwijl, in 2019, toen
B
maar, echter, hoewel, daarentegen, toch
C
doordat, omdat, want, zodat, daardoor
D
ten eerste, en, verder, daarnaast, ook

Slide 2 - Quizvraag

Weet jij nog een manier/manieren om de betekenis van een onbekend woord in een tekst te vinden?

Slide 3 - Open vraag

Voor die jeans moet je veel betalen.

Synoniem voor 'betalen':
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent 'zorgeloos'? Let op het achtervoegsel.
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen

Slide 5 - Quizvraag

Ik was te laat op school en had daarvoor een smoes bedacht.
Geef een voorbeeld van een smoes:
A
daarom kreeg ik straf
B
de brug stond open
C
morgen ga ik naar de kapper
D
iets wat je verzint

Slide 6 - Quizvraag

De brug is er slecht aan toe.
Tegenovergestelde van: 'is er slecht aan toe:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen

Slide 7 - Quizvraag

'Bedenksel'
(woord met achtervoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wat iemand denkt
B
de mening van iemand
C
wat iemand bedacht heeft
D
wat iemand kan

Slide 8 - Quizvraag

'Ongelijk'
(woord met voorvoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk

Slide 9 - Quizvraag

Wat is GEEN kenmerk van een alinea?
Een alinea
A
begint op een nieuwe regel
B
heeft een titel
C
vertelt iets over een deelonderwerp van de tekst
D
laat de regel inspringen

Slide 10 - Quizvraag

Een tekst is meestal verdeeld in alinea’s. Een alinea bestaat uit:
A
twee zinnen.
B
een inleiding, een kern en een slot.
C
een aantal zinnen die bij elkaar horen, omdat ze over hetzelfde deelonderwerp gaan.
D
een paar plaatjes, zinnen en tussenkopjes die over hetzelfde onderwerp gaan.

Slide 11 - Quizvraag

Wat staat er in de kernzin van een alinea?

Slide 12 - Open vraag

Een tijdsvolgorde tekstverband
helpt je om ...
A
te zien hoe laat het is.
B
zaken op een tijdlijn te zetten.

Slide 13 - Quizvraag

Signaalwoorden van tijdsvolgorde zijn:
A
want, omdat, namelijk
B
ten eerste, en, tot slot
C
eerst, vervolgens, dan
D
dus, kortom, slotsom

Slide 14 - Quizvraag

Een voorbeeld kan volgen na het signaalwoord:
A
en
B
denk maar aan
C
ten eerste
D
dus

Slide 15 - Quizvraag