H5 oefenen tekst 2 vlogger journalistiek


Welkom h5a!
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les


Welkom h5a!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. Check literaire mindmaps boek 5 en 6
  2. 10 minuten lezen
  3. Korte herhaling vorige les
  4. Oefenen met examenvragen
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Welke drie soorten vragen kun je krijgen over argumentatie?

Slide 4 - Open vraag

Waar of niet waar?

Bij vragen over argumentatie is het letten op signaalwoorden nutteloos.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Tekst 2 De vlogger is de toekomst van de journalistiek
We hebben tekst 2 gelezen, de structuur van de tekst bekeken en kernzinnen gemarkeerd. 
Nu gaan we eerst naar de vragen bij tekst 2 kijken. 
Noteer voor elke vraag in welke categorie de vraag thuishoort: 
  • inhoudelijke vraag
  • argumentatievraag
  • samenvattingsvraag
  • citeervraag
  • vraag over de indeling van de tekst
  • vraag over het toon/taalgebruik van de auteur
  • vraag over functies van tekstgedeelten
  • vraag over het tekstdoel / de tekstsoort / de hoofdgedachte

timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Tekst 2 De vlogger is de toekomst van de journalistiek
19 functies van tekstgedeelten
20 inhoud van de tekst
21 inhoud van de tekst
22 samenvatting / inhoud van de tekst
23 inhoud van de tekst
24 inhoud van de tekst
25 inhoud van de tekst
26 inhoud van de tekst
27 hoofdgedachte
28 toon van de auteur

Slide 7 - Tekstslide

Welke uitspraak is het meest van toepassing op alinea 1?

Alinea 1 bevat
A
de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
B
de probleemstelling die de kern van de tekst vormt.
C
een aanname die in de tekst bestreden wordt.
D
een verklaring voor de titel boven de tekst.

Slide 8 - Quizvraag

In de regels 31 tot en met 35 lijkt sprake te zijn van een bewuste woordkeuze: een verandering in het journalistieke veld wordt geplaatst naast een verandering van het journalistieke veld.

Leg uit in welk opzicht de journalistiek is veranderd door de verandering in het journalistieke veld, volgens alinea 3.

Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden.

Slide 9 - Open vraag

In de regels 31 tot en met 35 lijkt sprake te zijn van een bewuste woordkeuze: een verandering in het journalistieke veld wordt geplaatst naast een verandering van het journalistieke veld.

Leg uit in welk opzicht de journalistiek is veranderd door de verandering van het journalistieke veld, volgens alinea 3.

Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden.

Slide 10 - Open vraag

Welke twee van de omschrijvingen geven
het best de negatieve gevolgen weer die in
de alinea’s 4 en 5 beschreven worden?

Noteer alleen de nummers van je antwoord.

Slide 11 - Open vraag

In tekst 2 worden “journalisten en niet-journalisten” met elkaar vergeleken. (regels 111-112).
Wie worden in tekst 2 bedoeld met de journalisten en wie met de niet-journalisten?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 12 - Open vraag

In tekst 2 worden “journalisten en niet-journalisten” met elkaar vergeleken. (regels 111-112).
Welk kenmerk delen deze journalisten en niet-journalisten, volgens tekst 2?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 13 - Open vraag

Programma
  1. Oefenen met examentekst en -vragen
  2. Iets leuks
  3. Afsluiting en vooruitblik

Slide 14 - Tekstslide

“In die samenwerking zal nieuwe, krachtige journalistiek ontstaan.” (regels 201-203)
Leg uit wat die samenwerking concreet zal inhouden.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden.

Slide 15 - Open vraag

De tekst begint met de vraag: “Zullen mijn kinderen nog weten wat een journalist is?” (regels 1-2)

Welk antwoord op die vraag kan uit tekst 2 afgeleid worden?
A
Ja, maar de definitie van het begrip ‘journalist’ moet dan wel behoorlijk worden verruimd.
B
Ja, want de journalistiek mag zich dan ontwikkelen, de journalisten zelf veranderen niet mee.
C
Nee, maar dankzij vloggers en sociale media zal het begrip ‘journalistiek’ wel voortbestaan.
D
Nee, want de journalistiek zal in de toekomst niet meer voorbehouden zijn aan journalisten.

Slide 16 - Quizvraag

Welke omschrijving verwoordt het best wat de hoofdgedachte is van tekst 2?
A
Als vloggers de wetten van de traditionele journalistiek gaan respecteren, is er niets op tegen om ook zulke nieuwe journalisten tot het journalistieke veld te rekenen.
B
Het is maar de vraag of het journalistieke veld nog af te bakenen is, aangezien steeds meer zelfbenoemde journalisten de traditionele journalistiek langzaamaan verdringen.
C
Het journalistieke veld is aan het veranderen, maar als traditionele en nieuwe journalisten meer met elkaar gaan samenwerken, zal de journalistiek aan kwaliteit winnen.
D
Vloggers tonen aan dat de journalistiek gebaat is bij verandering, maar traditionele journalisten hebben er moeite mee hun ideeën over het journalistieke veld los te laten.

Slide 17 - Quizvraag

Hoe is de toon van tekst 2 ten opzichte van de toekomst van de journalistiek het best te omschrijven?
De toon is over het algemeen
A
kritisch.
B
lovend.
C
neutraal.
D
optimistisch.

Slide 18 - Quizvraag

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 8 januari
  • Huiswerk: leren LessonUps
  • Meenemen: LAPTOP en leesboek
  • Programma: oefenen met examenteksten

Slide 19 - Tekstslide