2021-I tekst 1 en 2

Examentraining
Examentraining
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Examentraining
Examentraining

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Vraag 10
"Zo kent ook de maatschappij losse eindjes en restcategorieën" (regels 113-114). Drogredenen:
1 cirkelredenering
2 onjuist beroep op een oorzaak-gevolgschema
3 overdrijven van voor- of nadelen
4 overhaaste generalistatie
5 persoonlijke aanval
6 verkeerde vergelijking
7 vertekenenen van het standpunt
Geef aan van welke drogreden uit bovenstaande lijst er sprake zou zijn in het gegeven citaat en leg uit op grond van de tekst wat erdan niet klopt in de argumentatie.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden.

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 10
1 (Een kritische lezer zou kunnen vinden dat hier sprake is van een) verkeerde vergelijking
2 (want) het versnipperen / wegstoppen van spullen is niet te vergelijken met het versnipperen / wegstoppen van mensen. / (want) spullen zijn niet te vergelijken met mensen / (want) een ordening van spullen kan niet zomaar vergeleken worden met een ordening van mensen in de maatschappij. 

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 10

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 11: Met welke omschrijving is de toon in de alinea's 7 en 8 het best te typeren?
A
betweterig en minachtend
B
spottend en overdrijvend
C
verwijtend en vol onbegrip
D
waarschuwend en nieuwsgierig

Slide 6 - Quizvraag

Vraag 12
"Het is de ultieme manier om desastreuzen gevolgen van consequent denken te voorkomen" (regels 139-141)

Wat is 'de ultieme manier', volgens tekst 1?

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 12
(De ultieme manier is) de Nederlandse / onze democratie. / dat meerdere partijen, met verschillende wereldbeelden, er samen uitkomen. 

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 13
"Want of ez liegen of ze zijn uit op een dictatuur." (regels 160-161)
Waarom zou er spraken zijn van liegen, volgens de tekst?
Geef antwoord in één of meer volledige zinnen. 

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 13
(Er zou sprake zijn van liegen) omdat het niet mogelijk is echt consequent te zijn. 

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 14: "Maar kunnen wij dan zomaar helemaal zonder die ordeningen? Hebben wij niet een minimale vorm van consequentie nodig om ons handelen op te baseren?" (regels 162-166)
Welke formulering vat het beste samen?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 11 - Quizvraag

Vraag 14

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 15: "Wij naar consequentie strevende mensen zijn volgens Nietzsche dus van voorbijgaande aard." (regels 186-189)
Welke omschrijving druk het best uit wat hier met 'van voorbijgaande aard' bedoeld wordt?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 13 - Quizvraag

Vraag 15
Met 'van voorbijgaande aard' wordt hier bedoeld

A

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 16
In alinea 11 wordt een advies aan de lezer geformuleerd.

Citeer de zin waarin dit advies het duidelijkst wordt geformuleerd. 

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 16

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 17: Met welke uitspraak wordt het doel van tekst 1 het best getypeerd?
A
aan het denken zetten
B
uitleggen
C
overtuigen vegetariërs maar ook vleeseters
D
overtuigen politici

Slide 17 - Quizvraag

Vraag 18
De titel van tekst 1 is 'Leve de vleesetende vegetariër - Wantrouw de rechtlijnigen'.
In deze titel worden door 'Leve' en 'Wantrouw' tegengestelde waarderingen uitgesproken voor de twee genoemde groepen. 

Leg uit waarom de vleesetende vegetariër positief gewaardeerd wordt en de rechtlijnigen negatief gewaardeerd worden.

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 18

Slide 19 - Tekstslide

Tekst 2: De vlogger is de toekomst van de journalistiek

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 19: Welke uitspraak is het meest van toepassing op alinea 1?
A
aanleiding voor het schrijven van de tekst
B
probleemstelling die de kern van de tekst vormt
C
aanname die in de tekst bestreden wordt
D
verklaring voor de titel boven de tekst

Slide 21 - Quizvraag

Vraag 19
Daarbij gaat het natuurlijk niet letterlijk om de kinderen van de schrijver. 

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 20
In de regels 31 t/m 35 lijkt sprake te zijn van een bewuste woordkeuze: een verandering in het journalistieke veld wordt geplaatst naast een verandering van het journalistieke veld. 

Leg uit in welk opzicht de journalistiek is veranderd door de verandering in het journalistieke veld, volgens alinea 3.

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 20
Alinea 3 intensief lezen

Slide 24 - Tekstslide

Vraag 20

Slide 25 - Tekstslide

Vraag 21
Leg uit in welk opzicht de journalistiek is veranderd door de verandering van het journalistieke veld, volgens alinea 3.


Slide 26 - Tekstslide

Vraag 21
Alinea 3 intensief lezen

Slide 27 - Tekstslide

Vraag 21

Slide 28 - Tekstslide

Vraag 22
Welke twee van de omschrijvingen geven het beste de negatieve gevolgen weer die in de alinea's 4 en 5 beschreven worden? 

Slide 29 - Tekstslide

5
3

Slide 30 - Tekstslide

Vraag 23
In tekst 2 worden "journalisten en niet-journalisten" met elkaar vergeleken. (regels 111-112)
Wie worden in tekst 2 bedoeld met de journalisten en wie met de niet-journalisten?

Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. 

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 23

Slide 32 - Tekstslide

Vraag 24
Welk kenmerk delen deze journalisten en niet-journalisten, volgens tekst 2?

Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. 

Slide 33 - Tekstslide

Vraag 24
Ze hebben beiden de behoefte om de wereld te vertellen wat de wereld moet weten over de wereld / om de werkelijkheid te verslaan / om nieuws, meningen en verhalen uit te wisselen. 

Slide 34 - Tekstslide

Vraag 25
"In die samenwerking zal nieuwe, krachtige journalistiek ontstaan." (regels 201-203)
Leg uit wat die samenwerking concreet zal inhouden.

Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden. 

Slide 35 - Tekstslide

Vraag 25
De traditionele journalist zorgt voor een 'gedegen' / proffesionele / zorgvuldige benadering en de moderne journalist zorgt voor het onderwerp van de journalistiek. / Sommigen zorgen voor de journalistieke zorvuldigheid en anderen zorgen voor de weg naar de verhalen. 

Slide 36 - Tekstslide

Vraag 26: De tekst begint met de vraag: "Zullen mijn kinderen nog weten wat journalist is?"
Welk antwoord op die vraag kan uit tekst 2 afgeleid worden?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 37 - Quizvraag

Vraag 26

Slide 38 - Tekstslide

Vraag 27: Welke omschrijving verwoordt het best wat de hoofdgedachte is van tekst 2?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 39 - Quizvraag

Vraag 27
C

Slide 40 - Tekstslide

Vraag 28: Hoe is de toon van tekst 2 ten opzicht van de toekomst van de journalistiek het best te omschrijven?
A
kritisch
B
lovend
C
neutraal
D
optimistisch

Slide 41 - Quizvraag

Vraag 28
D

Slide 42 - Tekstslide