In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
Hoofdstuk 22: Tijd
29 november 2021
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
Verteltijd en vertelde tijd
Versnelling en vertraging
Flashback en flashforward
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoel
Je leert hoe een schrijver spanning creëert met het gebruik van tijd.
Slide 3 - Tekstslide
Tijd in verhalen (boek, serie of film)
Tijden gaan soms door elkaar heen, soms gaan ze logisch van begin tot einde. Maar soms ook niet....
Chronologisch = gebeurtenissen vinden plaats in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden
Slide 4 - Tekstslide
Verteltijd
Elk verhaal heeft een bepaalde lengte; woorden, zinnen, bladzijden.
Aantal pagina's van een boek
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de verteltijd in de volgende zin: 'In twee jaar tijd werkte Eva als afwasser, serveerster, pakketbezorger, badjuf en receptioniste.'
A
Twee jaar
B
Een zin
Slide 6 - Quizvraag
Vertelde tijd
De tijdsperiode die in een verhaal wordt besproken.
Dat kunnen minuten, uren, dagen, weken, maanden of jaren zijn.
Slide 7 - Tekstslide
Wat is de vertelde tijd in de volgende zin: 'In twee jaar tijd werkte Eva als afwasser, serveerster, pakketbezorger, badjuf en receptioniste.'
A
Twee jaar
B
Een zin
Slide 8 - Quizvraag
Tijd versnellen of vertragen
Versnelling= als je in een paar zinnen een hele dag, hele week of zelfs een heel jaar (of nog langer) beschrijft
Vertraging = als je juist heel precies elke gedachte, beweging, gebeurtenis beschrijft.
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeeld
"Je slaapt. Je droomt. Van olifanten en je oma. Je bent iets vergeten en moet ergens naar toe. En dan dus je oma die iets over olifanten zegt, en jij vraagt: 'Welke olifanten bedoel je' en zij zegt: 'Wat een domme vraag nou weer, de olifanten, daar zou jij toch voor zorgen!"
Eerst staan jullie bij haar in de keuken, maar dan komt de bus, en eindelijk weet je wat je vergeten bent. Je abonnement."
Slide 10 - Tekstslide
Was dit versnellen of vertragen?
A
versnellen
B
vertragen
Slide 11 - Quizvraag
Flashback of Flashforward
Flashback = terugkijken
Flashforward = vooruit kijken
Let op: een flashback of -forward kan een zin zijn, maar ook een heel hoofdstuk of langer. Dan wordt de 'chronologie' verbroken.
Slide 12 - Tekstslide
Voorbeeld
Proloog (soort inleiding, voorafgaand aan een verhaal) : Nacht van woensdag op donderdag 01.58
Waarin het meisje dat vermoord is, vertelt hoe dat gebeurt. Het eindigt met 'Doodgaan op een schoolreisje naar Vlieland. Dommer kan echt niet'
Dan hoofdstuk 1: Woensdag 14.45
Slide 13 - Tekstslide
Wat geeft de proloog in dit geval?
A
flashback
B
flashforward
Slide 14 - Quizvraag
Opdracht
Individueel (daarna klassikaal bespreken)
Tijd: 5 minuten
Slide 15 - Tekstslide
Opdracht
Individueel (daarna klassikaal bespreken)
Tijd: 5 minuten
Slide 16 - Tekstslide
Kies een boek dat je recent hebt gelezen of een film die je recent hebt gezien. Hoe werd tijd hierin gebruikt? Leg uit wat de vertelde tijd van het verhaal was, of het verhaal chronologisch werd verteld en of er veel flashbacks of flashforwards in zaten.