Hst 22 Fictie - Tijd

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag Hst 22
Fictie: je leert hoe een schrijver spanning creëert met het gebruik van tijd
Eerst uitleg in klas + zelf opdrachten maken
Let op: zullen vragen over komen in boekopdracht




Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen Hst 22
R Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren
T1 Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flashforwards herkennen in een verhaal
T2 Ik kan uitleggen hoe een schrijver tijd inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal 
I Ik kan voorbeelden geven van punten in een verhaal waar tijd wordt gebruikt om spanning te creëren


Slide 3 - Tekstslide

Hst 22 Fictie - Tijd
Eerst een paar begrippen 

Slide 4 - Tekstslide

Tijd in verhalen (boek, serie of film) 
Chronologisch = gebeurtenissen vinden plaats in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden

Ik werd wakker... stond op... kleedde me aan.. maakte ontbijt etc 

Tijden gaan soms door elkaar heen, soms gaan ze logisch van begin tot einde. Zoals in Chronologie. En soms ook niet. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is er bijzonder in de ‘chronologie’ van de volgende clip van Coldplay?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Vertel(de) tijd
1. verteltijd = de lengte van het verhaal (woorden, zinnen, aantal bladzijden, aflevering etc.)

2. vertelde tijd=  de tijdperiode die in een verhaal wordt besproken (dag, maand, jaar, jaren)


Slide 8 - Tekstslide

Maar ook:
Wanneer speelt het verhaal zich af?

  • Concrete jaren, maanden of dagen.
  • Een tijdperk.
  • Hoelang duurt het verhaal?
    Vertel tijd en vertelde tijd.
  • Niet altijd direct te herkennen (aanwijzingen of niet belangrijk). 

Slide 9 - Tekstslide

Offerkind
Verteltijd is 291 blz. 

MAARRRRRR..... 

de vertelde tijd is ongeveer één á twee jaar (denk ik?) 

Slide 10 - Tekstslide

Versnellen/ vertragen 
Versnellen: als je in een paar zinnen een hele dag, week of zelfs jaar  beschrijft

Vertragen: als je juist heel precies elke gedachte, beweging, gebeurtenis beschrijft.  

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld 
"Je slaapt. Je droomt. Van olifanten en je oma. Je bent iets vergeten en moet ergens naar toe. En dan dus je oma die iets over olifanten zegt, en jij vraagt: 'Welke olifanten bedoel je' en zij zegt: 'Wat een domme vraag nou weer, de olifanten, daar zou jij toch voor zorgen!"
Eerst staan jullie bij haar in de keuken, maar dan komt de bus, en eindelijk weet je wat je vergeten bent. Je abonnement." 

Slide 12 - Tekstslide

Was dit versnellen of vertragen?
A
versnellen
B
vertragen

Slide 13 - Quizvraag

Flashback of Flashforward
Flashback = terugkijken
Flashforward = vooruit kijken
Let op: een flashback of -forward kan een zin zijn, maar ook een heel hoofdstuk of langer. Dan wordt de 'chronologie' verbroken. 

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld
Proloog (soort inleiding, voorafgaand aan een verhaal) : Nacht van woensdag op donderdag 01.58 
Waarin het meisje dat vermoord is, vertelt hoe dat gebeurt. Het eindigt met 'doodgaan op een schoolreisje naar Vlieland. Dommer kan echt niet'

Dan hoofdstuk 1: Woensdag 14.45 

Slide 15 - Tekstslide

Wat geeft de proloog in dit geval?
A
flashback
B
flashforward

Slide 16 - Quizvraag

Lees vraag 1, blz. 90
Is hier sprake van flashback of flashforward?

Slide 17 - Open vraag

Vraag 1b: waarom doet de schrijver dat?

Slide 18 - Open vraag

Aan de slag
Maak nu vraag 2 en 3 op blz. 91

Slide 19 - Tekstslide

Antwoorden vraag 2 
a Het fragment begint met een flashback (regel 1-14). Vervolgens pakt het verhaal op bij de huidige tijd (regel 16-24).

b Het effect van deze volgorde is dat lezers alvast meer informatie hebben over Sibille. Ze weten al iets van wat het personage heeft meegemaakt. Zo begrijpen ze Sibille beter.

Slide 20 - Tekstslide

Antwoorden vraag 3
a In regel 20-21 is er een versnelling. In de eerste zin twijfelt het personage nog of hij de trap of de lift zal nemen, in de zin erna staat hij al bijna voor de deur.
b In regel 3-16 is er een vertraging. Dit zie je aan de gedachten van de ik (‘Word ik achtervolgd?’ ‘Klopt dit wel? Het lijkt hier totaal uitgestorven’ en: ‘Wat als het niet serieus is? Eén grote leugen?’) leest. Ook lees je hoe de ik zichzelf toespreekt: ‘nummer 330’ en: ‘langzaam lopen relax, langzaam lopen relax’.

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen Hst 22
R Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren
T1 Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flashforwards herkennen in een verhaal
T2 Ik kan uitleggen hoe een schrijver tijd inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal 
I Ik kan voorbeelden geven van punten in een verhaal waar tijd wordt gebruikt om spanning te creëren


Slide 22 - Tekstslide

Morgen 
In de klas werken aan je betoog (dan kun je feedback van mij of een klasgenoot vragen)
 
Of: De Guillotine lezen in de les. 

 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video