In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 3: De bank en jouw geld
HERHALING
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Eerst:
T2 Je kunt een schadevergoeding berekenen.
2. HERHALING HOOFDSTUK 3
Slide 2 - Tekstslide
Wie is de verzekeraar?
A
De verzekeringsmaatschappij
B
Degene die zich verzekert
Slide 3 - Quizvraag
1: Of je je moet verzekeren, hangt af van de waarde en de kans op schade. 2: Een polis is het schriftelijke/digitale bewijs dat je verzekerd bent. Welke stelling(en) zijn juist/onjuist.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 4 - Quizvraag
Thea sluit een doorlopende reisverzekering af. De jaarpremie is € 37, de poliskosten zijn € 5,25. De assurantiebelasting is 21%. Bereken de verzekeringskosten.
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen
Slide 7 - Quizvraag
Noem de drie functies van geld.
Slide 8 - Open vraag
Functies van geld
ruilmiddel
spaarmiddel
rekenmiddel
Slide 9 - Tekstslide
Jetske heeft op 16 maart een tegoed op haar bankrekening van € 138. Op 17 maart ontvangt ze € 389 op haar bankrekening. Op dezelfde dag betaalt ze € 647 met haar pinpas. Bereken het tekort/tegoed.
Slide 10 - Open vraag
Noem 4 manieren van elektronisch betalen.
Slide 11 - Woordweb
Spaarmotieven
Doel
Voorzorg
Rente
Slide 12 - Sleepvraag
Spaardeposito
Spaarrekening
Slide 13 - Tekstslide
Eigenschappen spaarrekening en spaardeposito
Spaarrekening
Spaardeposito
spaargeld
vrij opneembaar
staat vast (boete bij eerder opnemen)
rente
variabel
vast
rentepercentage
lager dan bij deposito
hoger dan bij spaarrekening
Slide 14 - Tekstslide
Bereken de enkelvoudige rente na 2 jaar sparen: €1000 op de rekening tegen 2% rente.
A
€ 40,00
B
€ 120,00
C
€ 60,00
D
€ 100,00
Slide 15 - Quizvraag
Ik heb € 1.500 op de bank. Ik krijg 0,45% rente. Bereken hoeveel rente ik heb ontvangen na 9 maanden.
A
€ 5,06
B
€ 6,75
C
€ 5,76
D
€ 7,75
Slide 16 - Quizvraag
Tess leent € 4.000 en betaalt terug in 24 maandtermijnen van € 184. Bereken de kredietkosten die Tess betaalt.
Slide 17 - Open vraag
Kredietvormen
Slide 18 - Tekstslide
Als je je spaargeld binnenkort nodig hebt, kun je het beste een spaardeposito nemen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Hoe noem je een consumptief krediet waarbij je de afgeloste bedragen opnieuw mag lenen tot een afgesproken kredietlimiet?
A
Persoonlijke lening
B
Salariskrediet
C
Hypothecaire lening
D
Doorlopend krediet
Slide 20 - Quizvraag
Hoe noem je een consumptief krediet dat je afsluit voor de aankoop van een huis?