Hoofdstuk 3 herhalingles

Hoofdstuk 3: De bank en jouw geld
HERHALING
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3: De bank en jouw geld
HERHALING

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen



2. HERHALING HOOFDSTUK 3

Slide 2 - Tekstslide

Wie is de verzekeraar?
A
De verzekeringsmaatschappij
B
Degene die zich verzekert

Slide 3 - Quizvraag

1: Of je je moet verzekeren, hangt af van de waarde en de kans op schade.
2: Een polis is het schriftelijke/digitale bewijs dat je verzekerd bent.
Welke stelling(en) zijn juist/onjuist.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Thea sluit een doorlopende reisverzekering af. De jaarpremie is € 37, de poliskosten zijn € 5,25. De assurantiebelasting is 21%.
Bereken de verzekeringskosten.

Slide 5 - Open vraag

Het eigen risico is:
A
dat deel wat je zelf moet betalen bij schade
B
dat deel wat je vergoed krijgt bij schade

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen

Slide 8 - Quizvraag

Noem de drie functies van geld.

Slide 9 - Open vraag

Functies van geld
ruilmiddel
spaarmiddel
rekenmiddel

Slide 10 - Tekstslide

Jetske heeft op 16 maart een tegoed op haar bankrekening van € 138. Op 17 maart ontvangt ze € 389 op haar bankrekening. Op dezelfde dag betaalt ze € 647 met haar pinpas. Bereken het tekort/tegoed.

Slide 11 - Open vraag

Noem 4 manieren
van elektronisch betalen.

Slide 12 - Woordweb

het bedrag wat je op je bankrekening hebt staan, noem je
A
premie
B
deposito
C
polis
D
saldo

Slide 13 - Quizvraag

Spaarmotieven
Doel
Voorzorg
Rente

Slide 14 - Sleepvraag

Spaardeposito
Spaarrekening

Slide 15 - Tekstslide

Eigenschappen spaarrekening en spaardeposito
Spaarrekening
Spaardeposito
spaargeld
vrij opneembaar
staat vast (boete bij eerder opnemen)
rente
variabel
vast
rentepercentage
lager dan bij deposito
hoger dan bij spaarrekening

Slide 16 - Tekstslide

Bereken de enkelvoudige rente na 2 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 2% rente.
A
€ 40,00
B
€ 120,00
C
€ 60,00
D
€ 100,00

Slide 17 - Quizvraag

Ik heb € 1.500 op de bank. Ik krijg 0,45% rente. Bereken hoeveel rente ik heb ontvangen na 9 maanden.
A
€ 5,06
B
€ 6,75
C
€ 5,76
D
€ 7,75

Slide 18 - Quizvraag

Tess leent € 4.000 en betaalt terug in 24 maandtermijnen van € 184. Bereken de kredietkosten die Tess betaalt.

Slide 19 - Open vraag

Kredietvormen

Slide 20 - Tekstslide


Als je je spaargeld binnenkort nodig hebt, kun je het beste een spaardeposito nemen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Hoe noem je een consumptief krediet waarbij je de afgeloste bedragen opnieuw mag lenen tot een afgesproken kredietlimiet?
A
Persoonlijke lening
B
Salariskrediet
C
Hypothecaire lening
D
Doorlopend krediet

Slide 22 - Quizvraag

Hoe noem je een consumptief krediet dat je afsluit voor de aankoop van een huis?
A
Persoonlijke lening
B
Salariskrediet
C
Hypothecaire lening
D
Doorlopend krediet

Slide 23 - Quizvraag

Een directe ruil is een ruil d.m.v. geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

een onzeker voorval is
A
als je een ongeluk krijgt
B
als je je spullen kapot maakt
C
als er een brand is
D
als je spullen gestolen worden

Slide 25 - Quizvraag

wat krijg je van de bank, omdat je daar je spaargeld neerzet?
A
saldo
B
rente
C
premie
D
krediet

Slide 26 - Quizvraag