Als er van iets één is, noem je dat enkelvoud. Als er van iets meer dan één is, noem je dat meervoud.
Slide 5 - Tekstslide
Zo maak je een meervoud:
Je maakt van een zelfstandig naamwoord meestal een meervoud door -en of -s achter het woord te zetten: vriend → vrienden; schrift → schriften; kerel → kerels; wielrenner → wielrenners.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Uitleg
Pak je boek en open deze op blz. 228 en 229.
Luister goed naar de uitleg van opdracht 1 en 2. Daarna ga je zelfstandig aan de slag.
Let op! Je laptop blijft tijdens de uitleg dicht!
Slide 8 - Tekstslide
Opdracht 1
bakkerij
cadeautje
Maak netjes twee rijtjes in je schrift.
Slide 9 - Tekstslide
Opdracht 2
Melkpak
Melkpakken
Schrijf beide woorden in je schrift op.
Slide 10 - Tekstslide
Pak je agenda erbij
Vrijdag 11 oktober 3e lesuur:
maken: opdr. 1, 2, 3, 5 en 6 op blz. 228 en 229.
Slide 11 - Tekstslide
Aan de slag
maak: opdr. 1, 2, 3, 5 en 6.
op blz. 228 en 229,
of ga aan de slag op je Laptop.
Ga naar je online leermiddelen,
cursus 7 spelling, § 4 Meervouden.
timer
20:00
Slide 12 - Tekstslide
Klaar?
Is er nog tijd? Laten we eens kijken hoe jullie het gedaan hebben.
Slide 13 - Tekstslide
Opdracht 1
Kijk je eigen werk na. Verbeter wat nog niet klopt.
Slide 14 - Tekstslide
Opdracht 2
Kijk je eigen werk na. Verbeter wat nog niet klopt.
Slide 15 - Tekstslide
Is er nog tijd over?
Kies uit:
1. Ik maak alvast het huiswerk af.
2. Ik doe liever even iets voor mezelf.
Overleg met de docent wat handig is i.v.m. de tijd.