In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Donderdag toets
Week 23 discussievideo
Week 24 havo fictieopdracht 4
Slide 1 - Tekstslide
Toetsstof
Lezen H1 t/m 6
Woordenschat H 1 t/m 6
Woordenlijsten
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het onderwerp van een tekst?
A
In een paar woorden vertellen waar de tekst over gaat.
B
In één zin vertellen wat het belangrijkste is wat er in de tekst verteld wordt.
Slide 3 - Quizvraag
Lezen
Onderwerp
Deelonderwerpen
Hoofdgedachte
Slide 4 - Tekstslide
Signaalwoorden
Hij wou graag naar de kermis, maar hij mocht niet van zijn ouders.
Signaalwoord:
Tekstverband:
Slide 5 - Tekstslide
Tekstverbanden
Iedereen weet dat je niet op je telefoon mag zitten tijdens de les. Toch zijn er elke les meerdere leerlingen die dat wel doen.
Signaalwoord:
Tekstverband:
Slide 6 - Tekstslide
Signaalwoorden
Gisteren heeft de gemeente besloten dat al het plastic- en gft-afval gescheiden moet worden. Verder wil de gemeente vanaf volgende maand ook dat de inwoners papierafval scheiden.
Signaalwoord:
Tekstverband:
Slide 7 - Tekstslide
Letterlijk en figuurlijk
Letterlijk: Precies zoals het wordt bedoeld.
Figuurlijk: Er wordt wat anders bedoeld dan wat er wordt gezegd.
.
Slide 8 - Tekstslide
Is 'vlinders in de buik' letterlijk of figuurlijk taalgebruik? Hij had een week nadat hij haar had leren kennen al vlinders in de buik.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk
Slide 9 - Quizvraag
'Schop onder de kont' Af en toe heeft zij een schop onder de kont nodig.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk
Slide 10 - Quizvraag
'Verveelde zich' Hij verveelde zich zo erg dat hij maar huiswerk ging maken.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk
Slide 11 - Quizvraag
Beeldspraak
Personificatie
Vergelijking
metafoor
Slide 12 - Tekstslide
Personificatie
Je geeft een niet levend object een menselijke eigenschap.
Mijn wekker schreeuwt elke ochtend dat ik wakker moet worden.
De toekomst lacht me toe.
Slide 13 - Tekstslide
Vergelijking
Je vergelijkt iets (object) met een iets wat er op lijkt (beeld).
Hij is zo sterk (object) als een beer (beeld).
Haar huid was zo rood (object) als een tomaat (beeld).
Slide 14 - Tekstslide
Metafoor
Je vervangt het object door een bepaald beeld.
Haar huid is een tomaat.
Hij gaat als een speer.
Zij was een engel.
Slide 15 - Tekstslide
Toen hij ging zitten, kreunde de stoel onder het gewicht
A
Personificatie
B
Vergelijking
C
Metafoor
Slide 16 - Quizvraag
Pas maar op. Hij is zo sluw als een vos.
A
Personificatie
B
Vergelijking
C
Metafoor
Slide 17 - Quizvraag
Na het slechte nieuws stak hij zijn kop in het zand.