Nederlands hoofdstuk 4 grammatica en spelling Woordsoorten

Nw. Nederlands
Hoofdstuk 4
Grammatica en Spelling 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nw. Nederlands
Hoofdstuk 4
Grammatica en Spelling 

Slide 1 - Tekstslide

Deze week
Terugblik hoofdstuk 4 “Woordenschat”
Uitleg hoofdstuk 4 “Grammatica en Spelling over woordsoorten”
Instructie
Werken
Afsluiten, bespreken en reflectie

Slide 2 - Tekstslide

Ik heb mijn huiswerk af, om mee te kunnen doen aan de toets...
Ja, alles af
Bijna klaar
Ongeveer op de helft
Ik moet er nog aan beginnen

Slide 3 - Poll

Terugblik
Woorden met meerdere betekenissen
Ook wel homoniemen
Bakken:
Bakken:
Bank (Mijn geld ligt veilig in de bank)
Bank (Hij ligt heerlijk op de bank)
Voorstellen (Zij stelt zich voor)
Voorstellen (Ik kan mij niet voorstellen dat ik een voldoende haal)

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen deze week
Aan het einde van deze les:
Kun je lidwoorden, werkwoorden, zelfstandige- en bijvoeglijke naamwoorden herkennen

Slide 5 - Tekstslide

zn
lw
ww
bn
eend
de
hoge
drankje
dikke
eerste
een
draaien
hopen
eten
hangmat
het

Slide 6 - Sleepvraag

Lidwoorden
De, het en een
staan altijd voor een zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
mens, dier, plant of ding

Slide 8 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over het zn
de heerlijke appelaart
de bruine tafel
de zilveren ring (stoffelijk bn)

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoord
actie, wat iemand doet (fietsen, wandelen, bakken)

Slide 10 - Tekstslide

Voltooid deelwoord/bijvoeglijk gebruikt
=voltooid
  1. Mijn moeder heeft onze auto gewassen/Mijn moeder rijdt de gewassen auto naar binnen
  2. De toneelspeler is verkleed/De verklede toneelspeler krijgt applaus. 
Bijvoeglijk gebruik --> schrijf zo kort mogelijk

Slide 11 - Tekstslide

Wat zijn de 3 lidwoorden?

Slide 12 - Open vraag

Welke woordsoort is:
smartphonehouder
A
zn
B
bn
C
lw
D
ww

Slide 13 - Quizvraag

Welke woordsoort is:
de
A
zn
B
bn
C
lw
D
ww

Slide 14 - Quizvraag

Welke woordsoort is:
koken
A
zn
B
bn
C
lw
D
ww

Slide 15 - Quizvraag

Welke woordsoort is:
fornuis
A
zn
B
bn
C
lw
D
ww

Slide 16 - Quizvraag

Welke woordsoort is:
flatgebouw
A
zn
B
bn
C
lw
D
ww

Slide 17 - Quizvraag

Welke woordsoort is:
vangen
A
zn
B
bn
C
lw
D
ww

Slide 18 - Quizvraag

Welke woordsoort is:
blauwe
A
zn
B
bn
C
lw
D
ww

Slide 19 - Quizvraag

Welke woordsoort is:
hoge
A
zn
B
bn
C
lw
D
ww

Slide 20 - Quizvraag

Welke woordsoort is:
gouden
A
zn
B
bn
C
lw
D
ww

Slide 21 - Quizvraag

Welke woordsoort is:
paardrijden
A
zn
B
bn
C
lw
D
ww

Slide 22 - Quizvraag

Welke woordsoort is:
scooter
A
zn
B
bn
C
lw
D
ww

Slide 23 - Quizvraag

Opdrachten deze week
Hoofdstuk 4 (vanaf blz. 142) opdracht 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11(K),  12(K)

Slide 24 - Tekstslide

Evaluatie
Leerdoelen behaald?
Kun je lidwoorden, werkwoorden, zelfstandige- en bijvoeglijke naamwoorden herkennen
Hoe ging deze les? Wat kan er anders? Wat ging goed? Wat kan beter?

Slide 25 - Tekstslide