3 BK H4 Woordsoorten

H4 Taalverzorging 
Woordsoorten p. 106
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

H4 Taalverzorging 
Woordsoorten p. 106

Slide 1 - Tekstslide

Pak je Chromebook

Slide 2 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken jij al?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een werkwoord?

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Video

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin?

Vandaag hebben we de hele dag naar muziek geluisterd.

Slide 7 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin?

Hij heeft de hele dag buiten zitten vissen.

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide


Noem een lidwoord:

Slide 10 - Open vraag

Lidwoorden
Drie lidwoorden:  
  • de
  • het
  • een 
Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord:
  •  de auto
  •  het boek
  • een leraar

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Wat zijn de lidwoorden in de volgende zin:

De jongen springt met een grote sprong over het groene hek.

Slide 13 - Open vraag

Het schijnt dat de grote man een tas en een gsm gestolen heeft in de buurt van het park.

Deze zin bevat:
A
4 lidwoorden
B
5 lidwoorden
C
6 lidwoorden
D
7 lidwoorden

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 16 - Quizvraag

1. Combineer het juiste woord met de juiste omschrijving. 
bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
voorzetsel 
werkwoord
zelfstandig naamwoord

de, het, een

kort woord dat vaak een tijd of plaats aangeeft

vertelt iets over een zelfstandig naamwoord

woord voor een mens, dier, plant of ding

zegt wat iets of iemand doet of overkomt 

Slide 17 - Sleepvraag

Bepaald lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Onbepaald lidwoord
Een 
het
de
denkt
spinnen
pauze
geheugen
toetje
toetsen
getekend
dans

Slide 18 - Sleepvraag

Werkwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Zelfstandig naamwoord
lidwoord
Voorzetsel
bezittelijk voornaamwoord
bijvoeglijk naamwoord
De
man
is
mijn 
oom
Paul.

Slide 19 - Sleepvraag

Is drinken een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn de lidwoorden?
A
de/van/een
B
in/op/aan
C
het/hij/zij
D
de/het/een

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het juiste lidwoord?
... gymzaal.
A
De
B
Het

Slide 22 - Quizvraag

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 23 - Sleepvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Wat is het zelfstandig naamwoord in de volgende zin:

Hij woont in Zwolle.

Slide 27 - Open vraag

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de volgende zin?

De familie eet vanavond kip met rijst.

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide

Voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord
Voltooid deelwoord                                                                gebruikt als bijvoeglijk naamwoord
  • Mijn moeder heeft de auto gewassen.                   De gewassen auto.
  • De aardappels zijn aangebrand.                                De aangebrande aardappels.
  • De toneelspeler is verkleed.                                         De verklede toneelspeler. 

Schrijf het bijvoeglijk naamwoord zo kort en eenvoudig mogelijk.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord meestal?
A
achter het zelfstandig naamwoord
B
voor het zelfstandig naamwoord

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?

De dronken automobilist reed de onverlichte fietser aan.

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van een voorzetsel:

Slide 37 - Woordweb

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Wat zijn de voorzetsels in de volgende zin?

Op de plank liggen de tijdschriften aan de zijkant, onder een stapel boeken die tegen een steun staan.

Slide 40 - Open vraag

Aan de slag/huiswerk
Blz. 144 opdracht 1 t/m 9
timer
1:00

Slide 41 - Tekstslide