3 BK H4 Woordsoorten

Nederlands
Woordsoorten
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Welke woordsoorten kennen we al?
Woordsoorten

Slide 2 - Woordweb

Lidwoord

noem een lidwoord:

Slide 3 - Open vraag

Lidwoorden
Drie lidwoorden:  de
                                     het
                                     een 
Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord:
                                     de auto
                                     het boek
                                     een opdracht

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn de lidwoorden in de volgende zin:

De jongen springt met een grote sprong over het groene hek.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in de volgende zin:

Hij woont in Zwolle.

Slide 8 - Open vraag

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de volgende zin?

De familie eet vanavond kip met rijst.

Slide 9 - Open vraag

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord meestal?
A
achter het zelfstandig naamwoord
B
voor het zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?

De dronken automobilist reed de onverlichte fietser aan.

Slide 13 - Open vraag

Wat is een werkwoord?

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Video

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin?

Vandaag hebben we de hele dag naar muziek geluisterd.

Slide 16 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin?

Hij heeft de hele dag buiten zitten vissen.

Slide 17 - Open vraag

Het schijnt dat de grote man een tas en een gsm gestolen heeft in de buurt van het park.

Deze zin bevat:
A
4 lidwoorden
B
5 lidwoorden
C
6 lidwoorden
D
7 lidwoorden

Slide 18 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van een voorzetsel:

Slide 19 - Woordweb

Slide 20 - Tekstslide

Wat zijn de voorzetsels in de volgende zin?

Op de plank liggen de tijdschriften aan de zijkant, onder een stapel boeken die tegen een steun staan.

Slide 21 - Open vraag

Voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord
Voltooid deelwoord                                                                gebruikt als bijvoeglijk naamwoord
  • Mijn moeder heeft de auto gewassen.                   De gewassen auto.
  • De aardappels zijn aangebrand.                                De aangebrande aardappels.
  • De toneelspeler is verkleed.                                         De verklede toneelspeler. 

Schrijf het bijvoeglijk naamwoord zo kort en eenvoudig mogelijk.

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht
Blz. 143 opdracht 2, 3, 4, 5

Slide 23 - Tekstslide