hv1q di 1 feb

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • Lesboek 
  • Schrift
  • Pen (ja, een potlood mag ook)
  • Je eigen leesboek
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • Lesboek 
  • Schrift
  • Pen (ja, een potlood mag ook)
  • Je eigen leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we vandaag doen?

  • We lezen in ons eigen leesboek 
  • We kijken de oefentoets na
  • Even wat anders
  • We starten met een nieuw onderdeel, lezen
  • We maken opdrachten 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd om te lezen

Pak je boek erbij

We lezen in stilte

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
1. Vul de zin aan met het juiste woord.
Verkleinwoorden zijn altijd .....
A mannelijk
B onzijdig
C vrouwelijk

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
1. Vul de zin aan met het juiste woord.
Verkleinwoorden zijn altijd .....
A mannelijk
B onzijdig
C vrouwelijk                   
Verkleinwoorden zijn altijd onzijdig:
het tafeltje, het dekentje

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
2. Kies het juiste verwijswoord. 
Kies uit: deze, die, dit en dat.

.......... boek gaat over iemand .......... stierenvechter is en daar
houd ik niet zo van.            


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je gebruikt de verwijswoorden deze en die voor
mannelijk en vrouwelijke woorden, woorden met als lidwoord de. 

De verwijswoorden dit en dat voor onzijdige woorden.
Woorden met als lidwoord het.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
2. Kies het juiste verwijswoord. 
Kies uit: deze, die, dit en dat.

Dit / Dat boek gaat over iemand die stierenvechter is en daar houd ik niet zo van.           

De / het boek?           de / het stierenvechter? 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
3. Is de bewering juist of onjuist?

Voor en en of staat altijd een komma

A juist
B onjuist

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
4. In welke zijn zijn de leestekens juist gebruikt?
Noteer de letter met het juiste antwoord.

A Danielle kon het verslag online niet inleveren omdat, er een internetstoring was.
B Er zijn veel mensen met hoogtevrees, maar niet iedereen heeft er evenveel last van. 
C Tijdens de Europese kampioenschappen let de jury onder andere op de houding, en uitstraling van de turnsters.
D Wat is het nut van haren onder je oksels! 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
4. In welke zijn zijn de leestekens juist gebruikt?
Noteer de letter met het juiste antwoord.

A Danielle kon het verslag online niet inleveren omdat, er een internetstoring was.
B Er zijn veel mensen met hoogtevrees, maar niet iedereen heeft er evenveel last van. 
C Tijdens de Europese kampioenschappen let de jury onder andere op de houding, en uitstraling van de turnsters.
D Wat is het nut van haren onder je oksels! 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
4. In welke zijn zijn de leestekens juist gebruikt?
Noteer de letter met het juiste antwoord.

A Danielle kon het verslag online niet inleveren omdat, er een internetstoring was.
B Er zijn veel mensen met hoogtevrees, maar niet iedereen heeft er evenveel last van. 
C Tijdens de Europese kampioenschappen let de jury onder andere op de houding, en uitstraling van de turnsters.
D Wat is het nut van haren onder je oksels! 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
5. Is de bewering juist of onjuist?

Je gebruikt een hoofdletter aan het begin van een zin, bij namen en bij namen van dagen, maanden en seizoenen.

A juist
B onjuist

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
5. Is de bewering juist of onjuist?

Je gebruikt een hoofdletter aan het begin van een zin, bij namen en bij namen van dagen, maanden en seizoenen.

A juist
B onjuist
-> dagen, maanden en seizoenen krijgen GEEN hoofdletter

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
6. Welke woorden schrijf je met een hoofdletter? Kies steeds het juiste woord. 

heb / Heb je zaterdag / Zaterdag in antwerpen / Antwerpen het stripmuseum / Stripmuseum bezocht? 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
6. Welke woorden schrijf je met een hoofdletter? Kies steeds het juiste woord. 

heb / Heb je zaterdag / Zaterdag in antwerpen / Antwerpen het stripmuseum / Stripmuseum bezocht? 

dus:
Heb je zaterdag in Antwerpen het stripmuseum bezocht? 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
7. Welke woorden schrijf je met een hoofdletter? Kies steeds het juiste woord. 

je / Je moet tijdens de engelse / Engelse les beter opletten, frank / Frank!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
7. Welke woorden schrijf je met een hoofdletter? Kies steeds het juiste woord. 

je / Je moet tijdens de engelse / Engelse les beter opletten, frank / Frank!

dus: 
Je moet tijdens de Engelse les beter opletten, Frank!

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
8. Kies de juiste spelling.

barbecue / barbecue 
OEPS 

9. Kies de juiste spelling.
elektrisch / electrisch


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
Noteer de vergrotende en overtreffende trap van de volgende woorden. 

10. wijs

11. spannend

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
Noteer de vergrotende en overtreffende trap van de volgende woorden. 

10. wijs
vergrotende trap = wijzer
overtreffende trap = wijst
11. spannend
vergrotende trap = spannender
overtreffende trap = spannendst

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. 

12. Terwijl de storm ........ (voortrazen), ........ (stranden) het piratenschip op de kust. 

13. Het water ........ (gutsen) over de rand van de overvolle emmer en ........ (stromen) in de badkamer. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. 

12. Terwijl de storm voortraasde, strandde het piratenschip op de kust. 
voortrazen -> -de of -te
In dit geval kijk je naar de laatste letter van het hele werkwoord, dus voortrazen.  
z niet in 't ex fokschaap dus -de(n)
stranden -> -de of -te? 
stranden d niet in 't ex fokschaap dus -de(n)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. 

13. Het water gutste over de rand van de overvolle emmer en stroomde in de badkamer. 
gutsen -> -de of -te
s in 't ex fokschaap dus -te(n)
stromen -> -de of -te? 
stromen m niet in 't ex fokschaap dus -de(n)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
Noteer het verkleinwoord.

14. auto
15. koning
16. pony
17. tv

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
Noteer het verkleinwoord.

14. autootje
15. koninkje
16. pony'tje
17. tv'tje

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
18. Wanneer spel je de persoonsvorm als 'ik-vorm'?


Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
18. Wanneer spel je de persoonsvorm als 'ik-vorm'?

Je schrijft de persoonsvorm als 'ik-vorm' als ik voor of achter de persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd (1) en wanneer jij/ je achter de persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd (2).

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. 

19 Dit nieuwe spel (vinden) jij waarschijnlijk ook fantastisch.
20 Onze coördinator (geloven) niet dat wij onschuldig zijn.
21 Je (branden) je vingers nog aan dat hete fornuis.
22 In dit weiland (grazen) het hele jaar door een kudde schapen. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nakijken oefentoets
19 Dit nieuwe spel vind jij waarschijnlijk ook fantastisch.
-> jij achter de persoonsvorm 
20 Onze coördinator gelooft niet dat wij onschuldig zijn.
-> ik erbij of jij erachter? nee. ik-vorm + t -> gelooft
21 Je brandt je vingers nog aan dat hete fornuis.
-> ik erbij of jij erachter? nee. ik-vorm + t -> brandt
22 In dit weiland graast het hele jaar door een kudde schapen. 
-> ik erbij of jij erachter? nee. ik-vorm + t -> graast

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe hebben jullie de toets gemaakt?

Zijn er nog vragen over de stof? 
  • Ik deel post-its uit


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd voor iets anders!

  • Quizlet

  • Spelletje

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nieuw onderdeel: H3 lezen

Voor we beginnen!

Eerst even ontdekken wat jullie nog weten van lezen.

Slide 33 - Tekstslide

https://create.kahoot.it/share/lezen-h1-nieuw-nederlands/83c3b1c4-3b81-48ea-9b0a-05ec9057fa72
Nieuw onderdeel: H3 lezen
We gaan leren over:
  • inleiding
  • slot
  • hoofdgedachte
Aan het eind van deze les kan je:
  • precies lezen om de hoofdgedachte van een tekst te bepalen
  • de inleiding en het slot van een tekst herkennen

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
Het eerste deel van een tekst is de inleiding

Hierin staat vaak het onderwerp van een tekst.
Vaak staat er in de inleiding een grappig verhaaltje (anekdote) of een bijzondere situatie. 

Doel = lezer nieuwsgierig maken.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
Het laatste deel van een tekst is het slot.

Hierin staat vaak de conclusie of korte samenvatting.
Soms wordt er naar de toekomst gekeken of er is een terugblik op de inleiding. 


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
De hoofdgedachte geeft antwoord op de vraag:
  • wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? 

De hoofdgedachte staat meestal in de inleiding of slot. 
Soms staat de hoofdgedachte letterlijk in de tekst, soms moet je zelf een zin formuleren. 

Om te bepalen wat de hoofdgedachte is, lees je de tekst van begin tot eind nauwkeurig.



Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Wat? Je maakt opdracht 1, 2 en 4 op p. 76-81
Hoe? Je mag zachtjes overleggen. Te luid?
Dan werken we in stilte.
Hulp? Vraag je buurman of buurvrouw.
Lukt het niet, steek je hand op, dan kom ik bij je.
Tijd? 10 minuten.
Wat heb je geleerd? Je leert over inleiding, slot en hoofdgedachte van een tekst.
Klaar? Dan maak je opdracht 3.
                                                           

timer
10:00

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu weet je:
 
  • hoe je een inleiding en slot van een tekst kunt herkennen
  • wat de hoofdgedachte van een tekst is en hoe je die bepaalt

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk

Opdracht 1, 2 en 4 op p. 76-81 is huiswerk voor de volgende les

Neem je leesboek mee naar de les

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies