Examentraining Nederlands VWO (1): Het opdringerige heden

Het opdringerige heden
Examentraining VWO (1)
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Het opdringerige heden
Examentraining VWO (1)

Slide 1 - Tekstslide

Lees de tekst op p. 221-224 van de examenbundel.

Slide 2 - Tekstslide

Tekst 1 kan door middel van onderstaande kopjes in achtereenvolgens vijf delen worden onderverdeeld:
  • deel 1: Inleiding
  • deel 2: Toenemende emotionalisering
  • deel 3: Enkelvoudige emoties
  • deel 4: Complexe emoties
  • deel 5: Aanbeveling

Slide 3 - Tekstslide

Bij welke alinea begint deel 3 'Enkelvoudige emoties'?
A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 4 - Quizvraag

Bij welke alinea begint deel 4 'Complexe emoties'?
A
10
B
11
C
12
D
13

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Vul je keuze in.
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
3 en 4

Slide 7 - Quizvraag

In alinea 6 van tekst 1 wordt de emotionele lading die aan nieuws wordt
meegegeven, vergeleken met de emoties van Riley in de film Inside Out.

Neem de rechterkant van onderstaand schema over en citeer daar drie
andere zinsgedeelten uit alinea 6 die inhoudelijk overeenkomen met de
zinnen aan de linkerkant. Op de volgende schermen kun je je tekst invullen.

Slide 8 - Tekstslide


Vul de tekst onder 'nieuws' aan.

Slide 9 - Open vraag


Vul de tekst achter 2 ('nieuws') in.

Slide 10 - Open vraag


Vul de tekst achter 3 ('nieuws')  in.

Slide 11 - Open vraag

Tekst 1 heeft als titel ‘Het opdringerige heden’.
Wat blijkt deze titel, na lezing van de tekst, aan te geven over presentisme (regel 182)?
Deze titel geeft aan dat het presentisme ervoor zorgt dat in de media
A
aan feiten minder belang wordt gehecht.
B
de ruimte voor reflectie verloren gaat.
C
snelheid het wint van zorgvuldigheid.

Slide 12 - Quizvraag

In alinea 10 tot en met 14 van tekst 1 worden inzichten van Safranski met betrekking tot emoties besproken evenals inzichten vanuit de moderne psychologie en neurobiologie.

Noem twee inzichten van Safranski met betrekking tot emoties die verschillen van de inzichten vanuit de moderne psychologie en neurobiologie en vul die op het volgende scherm in.

Slide 13 - Tekstslide

De twee inzichten van Safranski zijn:

Slide 14 - Open vraag

Noem uit de moderne psychologie en neurobiologie twee inzichten met betrekking tot emoties die verschillen met de inzichten van Safranski. 

Slide 15 - Tekstslide

Noem uit de moderne psychologie en neurobiologie twee inzichten met betrekking tot emoties die verschillen met de inzichten van Safranski.

Slide 16 - Open vraag

Wat is de les die de media uit de film Inside Out kunnen trekken, gelet op alinea 12 van tekst 1?
A
De media zouden meer aandacht aan het rationele denken moeten schenken.
B
De media zouden meer recente wetenschappelijke inzichten moeten gebruiken.
C
De media zouden minder snel voor een eenzijdige benadering moeten kiezen.
D
De media zouden minder afstandelijk over actuele problemen moeten schrijven.

Slide 17 - Quizvraag

In alinea 10 van tekst 1 wordt het begrip ‘presentisme’ besproken. Daarbij
wordt het voorbeeld van de dichter Schiller en de onthoofding van de
Franse koning gegeven. Een kritisch lezer zou kunnen opmerken dat dit
voorbeeld de essentie van het begrip ‘presentisme’ niet goed duidelijk
maakt.

Waaruit kan de lezer dat opmaken?
A
Juist als dichter moest Schiller voortdurend afstand nemen van de alledaagse politiek.
B
In de tijd van Schiller was men niet voortdurend op zoek naar nieuwe, steeds heftiger prikkels.
C
Het voorbeeld laat zien wat er gebeurt als er geen sprake is van presentisme.
D
Doordat hij ver moest reizen, had Schiller geen tijd voor nuance en reflectie.

Slide 18 - Quizvraag

Hieronder staan acht zinnen in willekeurige volgorde.
Noteer de letters van de vier zinnen die zeker in een samenvatting van de tekst moeten worden opgenomen en vul die op het volgende scherm in:

a. In grote reportages komen volop ‘gewone’ mensen aan het woord.
b. Journalisten schrijven graag ongenuanceerd over kraken en ander strafbaar gedrag.
c. Voor Inside Out werden psychologische en neurobiologische inzichten gebruikt.
d. In de media krijgen ongenuanceerde meningen voorrang.
e. Alleen bij breaking news krijgen enkelvoudige emoties de overhand.
f. De journalistiek heeft meer baat bij reflectie dan bij snelheid.
g. De moderne tijd wordt gekenmerkt door ‘presentisme’.
h. Het nieuws raakt verschraald door de focus op niet-complexe emoties.

Slide 19 - Tekstslide

Vul hier de letters van de vier zinnen in.
A
a, b, d, g
B
b, c, e, h
C
d, f, g, h
D
e, f, g, h

Slide 20 - Quizvraag

Welke uitspraak geeft het best de strekking van tekst 1 weer?

De media moeten in hun nieuwsvoorziening
A
niet almaar sterkere prikkels aanbieden aan hun publiek.
B
naast het hoofd ook het hart en de buik van de consument bedienen.
C
het verschil tussen nieuws en entertainment duidelijker aangeven.
D
de actualiteit verbinden met de complexe emoties van betrokkenen.

Slide 21 - Quizvraag

In tekst 1 worden aspecten beschreven die kenmerkend zouden zijn voor de hedendaagse media. Vanaf alinea 13 worden er in de tekst aanbevelingen gedaan die gericht zijn op een situatie waarnaar de media moeten streven.

Noem kenmerken van de huidige en de gewenste situatie in de media. Neem daartoe onderstaand schema over, vul het verder in en noteer je antwoorden op de volgende schermen.

Slide 22 - Tekstslide


Vul de tekst achter 1a en 1b in.

Slide 23 - Open vraag


Vul de tekst achter 2a (huidige situatie) en 
2b (gewenste situatie) in.

Slide 24 - Open vraag


Vul de tekst achter 3a (huidige situatie) en 
3b (gewenste situatie) in.

Slide 25 - Open vraag

Het tekstfragment hieronder (examenbundel p. 226) gaat in op het gedachtegoed van psychologe Elly Konijn.
Citeer uit het tekstgedeelte van de alinea’s 11 tot en met 15 van tekst 1 de zin die de strekking van tekstfragment 1 het best samenvat en noteer die zin op het volgende scherm.

Tekstfragment 1:
“Samenvattend,” besluit psychologe Elly Konijn haar rede, “de emotionele reactie van het individu op dat wat de media hem voorspiegelen, bepaalt in hoeverre die media hem bewegen naar dat beeld te handelen. En dan gaat het niet zozeer om het tijdelijk meeleven met het personage, maar meer om hoe die emotionele reactie een uiting is van de eigen wensen, verlangens en behoeften en hoe die de diepere lagen aanspreekt, de snaren raakt. Inderdaad, het woord ‘emotie’ is niet voor niets afgeleid van het Latijnse emovere – het in beweging komen. Door de emotie brengen media ons in beweging.” 
(naar: Chris van der Heijden; bron: http://www.journalismlab.nl)

Slide 26 - Tekstslide

Geciteerde zin uit alinea’s 11 tot en met 15 van tekst 1:

Slide 27 - Open vraag

Tekstfragment 1 wijkt op één punt inhoudelijk af van wat in alinea 13 van tekst 1 wordt gesteld over emotionele reacties van het individu op dat wat de media hem voorspiegelen.

Welk verschil is er op dit punt tussen tekstfragment 1 en alinea 13 van ‘Het opdringerige heden’?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 28 - Open vraag

De kern van een goed antwoord is:

• Volgens tekstfragment 1 komt de lezer in beweging door de media.
• Volgens tekst 1 heeft de lezer (in eerste instantie) een passieve rol. /Volgens tekst 1 wordt de lezer alleen aangezet tot empathie.

Ook goed is:
• In tekstfragment 1 gaat het om de eigen wensen, verlangens en behoeften van de lezer./Volgens tekstfragment 1 zorgt een beschrijving van gevoelens van anderen ervoor dat er emoties in de lezer worden opgewekt.
• In tekst 1 gaat om het meeleven met de emoties van personages in het nieuws. / Volgens tekst 1 worden eerst gevoelens in de lezer opgewekt, waardoor empathie voor anderen ontstaat.

Slide 29 - Tekstslide

“Op die manier wordt niet alleen het hoofd, maar ook het hart en de buik van de lezer bediend, een ambitie die inmiddels door alle kranten wordt gekoesterd.” (regels 64-68)

Geef van elk van de onderstaande woorden en woordgroepen uit tekst 1 aan of dit vooral geassocieerd wordt met het hoofd (A), dan wel met het hart en de buik (B) van de lezer, gelet op de tekst. Neem daartoe onderstaande nummers over, noteer telkens A of B en schrijf je antwoord op in het volgende scherm.

1 ontboezemingen (regels 57-58)
2 ‘zacht’ nieuws (regel 70)
3 nuance (regel 131)
4 vertraging (regel 271)

Slide 30 - Tekstslide

Hoofd (A) of hart & buik (B)? Vul in:
1:
2:
3:
4:

Slide 31 - Open vraag

Lees tekstfragment 2 hieronder (p. 227).
 
In zowel tekstfragment 2 als alinea 5 van tekst 1 wordt ingegaan op de huidige werkwijze van journalisten.
Benoem een overeenkomst in de huidige manier van werken van veel journalisten volgens tekst 1 en tekstfragment 2 en noteer deze in het volgende scherm. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. 

Tekstfragment 2
(1) Misschien moeten we beginnen met te erkennen dat we alle ellende die vandaag op ons afkomt niet zelf waarnemen, laat staan persoonlijk meemaken. Sterker: met dat ‘zelf’ gaat het veelal prima. Jaar in, jaar uit, laat het Centraal Planbureau weten dat we het humeur van de gemiddelde Nederlander kunnen samenvatten als ‘met mij gaat het goed, maar met ons gaat het beroerd’. Blijkbaar worden we vooral zo somber door wat ánderen ons vertellen. En die anderen, dat zijn de nieuwsjagers van de media. Dat ze ons zo de put in werken, heeft niet alleen te maken met de aard van de berichten die aangrijpend zijn, zoals terreuraanslagen. Nee, ze hebben veeleer te maken met een hardnekkige wet in de journalistiek: ‘if it bleeds, it leads’ (‘als het bloedt, is het goed’.
Bedoeld wordt, dat nieuwsberichten over ongelukken en geweld doorgaans de meeste aandacht krijgen.).
(2) Jammer genoeg zijn journalisten die research naar terreur verrichten zeldzaam. In de vijftien jaar die vergingen van de aanslagen van september 2001 tot en met maart 2016 stierven in de Europese Unie 577 mensen door terroristisch geweld. Maar in de vijftien jaar daarvoor, dus van 1985 tot 2001, maakten terroristen in Europa nog 2120 dodelijke slachtoffers. De kans dat we in een terroristische aanslag om het leven komen, was sinds 9/11 een heel stuk kleiner dan in de rustige jaren negentig.
(naar: Ralf Bodelier, uit: De Groene Amsterdammer, 31 mei 2016)

Slide 32 - Tekstslide

Overeenkomst in de huidige manier van werken van veel journalisten volgens tekst 1 en tekstfragment 2:

Slide 33 - Open vraag

In zowel tekst 1 als tekstfragment 2 wordt gepleit voor eenzelfde journalistieke benadering.

Welke benadering is dat? Geef antwoord in één zin.

Slide 34 - Open vraag

Lees tekstfragment 3 hieronder (p. 228).
 
Citeer uit de alinea’s 10 tot en met 12 van tekst 1 de zin die overeenkomt met het eerste onderzoeksresultaat van Hudson en Van Heerde uit tekstfragment 3: “Hoe meer beelden en nieuwsberichten over armoede we over ons heen krijgen, hoe passiever wij worden.” Noteer je antwoord in het volgende scherm.

Tekstfragment 3
(1) Dat we afhaken wanneer we de resultaten van onze inspanningen niet zien, wordt bevestigd door de Britse onderzoekers David Hudson en Jennifer van Heerde. Zij wilden, heel concreet, weten of grootgebruikers van kranten en nieuwsrubrieken op televisie zich meer betrokken voelden bij de bestrijding van wereldwijde armoede. Intuïtief zou je denken van wel, want wie meer nieuwsberichten leest, of meer beelden ziet van
mensen in abjecte armoede, zou eerder overeind moeten komen om er iets tegen te doen. Zo gaat het dus niet, ontdekten Hudson en Van Heerde. Het effect is eerder omgekeerd. Hoe meer beelden en nieuwsberichten over armoede we over ons heen krijgen, hoe passiever wij worden.
(2) De vraag is natuurlijk wélke beelden en verhalen de meesten van ons dan horen, zien en lezen. Ook dat onderzochten Hudson en Van Heerde. Het merendeel van de beelden en verhalen over armoede die de
nieuwsmedia de wereld in slingeren, is “negatief, sensationeel en sterk versimpeld”. “Het gevolg is dat de media het vertrouwen van mensen wegnemen dat het armoedeprobleem kan worden opgelost.” Mensen echter die hun informatie over armoede niet direct uit de media halen, maar via het onderwijs, boeken of hulporganisaties krijgen, bleken daarentegen veel meer betrokken in de bestrijding ervan.

(naar: Ralf Bodelier, uit: De Groene Amsterdammer 31 mei 2016)

Slide 35 - Tekstslide

Zin uit de alinea’s 10 t/m 12 van tekst 1 die overeenkomt met het onderzoeks-resultaat “Hoe meer beelden en nieuwsberichten over armoede we over ons heen krijgen, hoe passiever wij worden” (Hudson en Van Heerde):

Slide 36 - Open vraag

Het tweede onderzoeksresultaat in tekstfragment 3 laat zien onder welke journalistieke voorwaarden de lezers wél tot betrokkenheid en empathie aangezet worden. Hetzelfde is het geval in alinea 12 tot en met 15 van tekst 1.

Benoem de condities waaronder empathie geen kans of juist wel kans van slagen heeft volgens tekst 1 en volgens tekstfragment 3. Neem daartoe onderstaand schema over, vul het verder in en noteer het in het volgende scherm.

Slide 37 - Tekstslide


Vul de tekst achter 1a en 1b in.

Slide 38 - Open vraag


Vul de tekst achter 2a (tekst 1) en 2b (tekstfragment 3) in.

Slide 39 - Open vraag