Les 3.4.1 Atoommassa en molaire massa (verkorte versie!)

Les 3.4 Atoommassa en molaire massa
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 3.4 Atoommassa en molaire massa

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Afmaken practicum 
  • nakijken 1, 2, 4 t/m 7 (blz 146)
  • 3.3 4 Atoommassa en molaire massa
  • Maken opgaven

Slide 2 - Tekstslide

Maken: 1, 2, 4 t/m 7 (blz 146)

Slide 3 - Tekstslide

1
  • Op macroniveau / microniveau hebben moleculaire stoffen zeer verschillende stofeigenschappen. 
  • Moleculaire stoffen geleiden geen / wel stroom in opgeloste toestand. 
  • Moleculaire stoffen hebben geen / wel metaalglans.
  • Op macroniveau / microniveau kunnen moleculaire stoffen worden herkend omdat ze alleen bestaan uit niet-metaalatomen / metaalatomen. 
  • Tussen de atomen in een molecuul is een atoombinding / molecuulbinding aanwezig. Moleculen trekken elkaar aan. 
  • Deze binding heet ionbinding / vanderwaalsbinding.

Slide 4 - Tekstslide

2

Slide 5 - Tekstslide

2

Slide 6 - Tekstslide

4
  • a) P 5 en van O 2.
  • b) P 3 en van S 2.

Slide 7 - Tekstslide

5a

Slide 8 - Tekstslide

5a

Slide 9 - Tekstslide

5a

Slide 10 - Tekstslide

5b

Slide 11 - Tekstslide

5b

Slide 12 - Tekstslide

6

Slide 13 - Tekstslide

6

Slide 14 - Tekstslide

6

Slide 15 - Tekstslide

7
  • a) de vanderwaalsbinding
  • b) Structuur a heeft minder atomen dan structuur b. Structuur b zal daarom een molecuul zijn met een grotere massa en een groter contactoppervlak dan structuur a. Dit zorgt voor een sterkere vanderwaalsbinding. Bij verdampen wordt de vanderwaalsbinding verbroken. Hoe sterker de binding, hoe hoger het kookpunt. Structuur b zal dus een hoger kookpunt hebben.


Slide 16 - Tekstslide

Les 3.4 Atoommassa en molaire massa

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoelen 3.4
  • Je kunt uitleggen wat de relatieve atoommassa inhoudt.
  • Je kunt de molaire massa van een stof berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat de chemische hoeveelheid (de mol) voorstelt.
  • Je kunt berekenen hoeveel deeltjes er in een aantal mol zitten en omgekeerd.
  • Je kunt berekenen hoeveel mol deeltjes er in een aantal gram zit en omgekeerd. 

Slide 18 - Tekstslide

atomaire massa-eenheid
  • Atomaire massa-eenheid u: 1 u = 1,66 x 10-27 kg (BINAS 7B)

Slide 19 - Tekstslide

atoomnummer en massagetal
  • atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen
  • massagetal = aantal protonen + aantal neutronen


Slide 20 - Tekstslide

atoomnummer en massagetal
  • Isotopen: atomen van hetzelfde element, die verschillend aantal neutronen in de kern hebben. 
  • Bijvoorbeeld: chloor kent twee isotopen in de natuur Cl-35 en Cl-37 (massagetal!)
  • ** Cl-35 heeft 35-17=18 neutronen, notatie: 
  • ** Cl-37 heeft 27-17=20 neutronen

Slide 21 - Tekstslide

Relatieve atoommassa
  • Cl-35 heeft een massagetal van 35,0 u, komt 75,8% voor
  • Cl-37 heeft een massagetal van 37,0 u, komt 24,2% voor

  • het gemiddelde van de chlooratomen dat voorkomt op de aarde is dus 35,0 x 75,8% + 37,0 x 24,2% = 35,5 u, dit noemen wij de relatieve atoommassa van chloor

Slide 22 - Tekstslide

Relatieve atoommassa
  • het gemiddelde van de chlooratomen dat voorkomt op de aarde is dus 35,0 x 75,8% + 37,0 x 24,2% = 35,5 u, dit noemen wij de relatieve atoommassa van chloor.
  • Deze kan je terug vinden in het periodiek systeem.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

mol (voorbeeld voor logisch maken)
  • 1 dozijn NH3-moleculen komt overeen met 12 NH3-moleculen.
  • In 1 dozijn NH3-moleculen (12 stuks) bevinden zich 1 dozijn N-atomen (12 stuks) en 3 dozijn H-atomen (3 × 12 = 36 stuks).
  • De verhouding =  NH3-moleculen : N-atomen : H-atomen 
  •                                 =          1                         :             1         :        3

Slide 25 - Tekstslide

mol (voorbeeld voor logisch maken)
  • 1 dozijn mol NH3-moleculen komt overeen met 6,02∙1023                         NH3-moleculen.
  • In 1 dozijn mol NH3-moleculen (6,02∙1023 stuks) bevinden zich 1 dozijn mol N-atomen (6,02∙1023 stuks) en 3 dozijn mol waterstofatomen (3 × 6,02∙1023 = 18,06∙1023 stuks).
  • De molverhouding =  NH3-moleculen: N-atomen : H-atomen 
  •                                         =          1                         :             1         :        3

Slide 26 - Tekstslide

mol (voorbeeld voor logisch maken)
  • 1 dozijn mol NH3-moleculen komt overeen met 6,02∙1023                         NH3-moleculen.
  • In 1 dozijn mol NH3-moleculen (6,02∙1023 stuks) bevinden zich 1 dozijn mol N-atomen (6,02∙1023 stuks) en 3 dozijn mol waterstofatomen (3 × 6,02∙1023 = 18,06∙1023 stuks).
  • De molverhouding =  NH3-moleculen: N-atomen : H-atomen 
  •                                         =          1                         :             1         :        3

Slide 27 - Tekstslide

Getal van avogadro
  • Avogadro heeft het aantal deeltjes dat zich in één mol bevindt niet zomaar gekozen. Het is precies het aantal u dat in één gram past:

Slide 28 - Tekstslide

mol
  • N = n ∙ NA       of
Hierin is:
  • N het aantal deeltjes;
  • n de chemische hoeveelheid in mol (mol);
  • NA het getal van Avogadro, 6,02∙1023 deeltjes per mol (mol−1).

Slide 29 - Tekstslide

mol
  • N = n ∙ NA       of

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld 1
  • Bereken hoeveel mol moleculen aanwezig is in 1,25·1028 moleculen. 

Slide 31 - Tekstslide

Voorbeeld 1
  • Bereken hoeveel mol moleculen aanwezig is in 1,25·1028 moleculen. 

Slide 32 - Tekstslide

Voorbeeld 2 
  • Bereken hoeveel waterstofatomen er aanwezig zijn in 1,0 mol butaan (C4H10).

Slide 33 - Tekstslide

Voorbeeld 2 
  • Bereken hoeveel waterstofatomen er aanwezig zijn in 1,0 mol butaan (C4H10).

Slide 34 - Tekstslide

molaire massa
  • De relatieve massa van een atoom of molecuul in u komt dus overeen met de massa van één mol stof in gram. 
  • Wanneer je 1,00 mol (6,02 x 1023 deeltjes) koolstofatomen afweegt, (12,01 u), zal de weegschaal 12,01 g aangeven. 
  • Met andere woorden: de relatieve molecuulmassa Mr in u is gelijk aan de molaire massa (M) in gram per mol (g/mol)

Slide 35 - Tekstslide

Voorbeeld 1
  • Bereken de molaire massa van glucose (C6H12O6).

Slide 36 - Tekstslide

Voorbeeld 1
  • Bereken de molaire massa van glucose (C6H12O6).

Slide 37 - Tekstslide

mol
  • m = n ∙ M     of
Hierin is:
  • m de massa van de stof in gram (g);
  • n de chemische hoeveelheid in mol (mol);
  • M de molaire massa in gram per mol (g/mol) (periodiek systeem)

Slide 38 - Tekstslide

mol
  • m = n ∙ M     of

Slide 39 - Tekstslide

Voorbeeld 4
In een fles wijn is 72,0 g alcohol (C2H6O) aanwezig.
Bereken hoeveel mol alcohol er aanwezig is in deze fles wijn.

Slide 40 - Tekstslide

Voorbeeld 4
In een fles wijn is 72,0 g alcohol (C2H6O) aanwezig.
Bereken hoeveel mol alcohol er aanwezig is in deze fles wijn.

Slide 41 - Tekstslide

Voorbeeld 5
Een glas chocomel bevat 10 g suiker (C12H22O11).
Bereken hoeveel mol suiker dit glas chocomel bevat.

Slide 42 - Tekstslide

Voorbeeld 5
Een glas chocomel bevat 10 g suiker (C12H22O11).
Bereken hoeveel mol suiker dit glas chocomel bevat.

Slide 43 - Tekstslide

significante cijfers
  • Significant: bepaalde betekenis voor de nauwkeurigheid.

  • Je telt de vooroploopnullen niet mee

  • 0,15 m (2 significante cijfers) 
  • = 15 cm (2 significante cijfers) 
  • = 15,0 cm (3 significante cijfers)



Slide 44 - Tekstslide

significante cijfers
Regels:
  • Het antwoord van een vermenigvuldiging (x) of een deling (:) heeft hetzelfde aantal significante cijfers als de meetwaarde met het kleinst aantal significante cijfers dat je bij de berekening hebt gebruikt.
  • Als je metingen bij elkaar optelt (+) of aftrekt (-), wordt het antwoord in niet meer decimalen geschreven dan de meting met het kleinste aantal decimalen.


Slide 45 - Tekstslide

Oefenen significante cijfers
4,23 x 21 =
  • 89 (niet 88,83)
359 x 17 =
  • 6,1 x 103 (niet 6103)
2,68 ; 0,75 =
  • 3,6 (niet 3,5733333)
2536 :56,0 =
  • 45,3 (niet 45,285714)




Slide 46 - Tekstslide

Oefenen significante cijfers
1,1 + 1,87=
  • 3,0 (niet 2,97)

12,21 + 1,1=
  • 13,3 (niet 13,31)






Slide 47 - Tekstslide

Maken: 3 en 11 (blz 155)
11f niet maken!

Slide 48 - Tekstslide

3

Slide 49 - Tekstslide

3

Slide 50 - Tekstslide

3

Slide 51 - Tekstslide

3
  • a) Fluor heeft als atoomnummer 9, dus heeft fluor-18 negen protonen. Het aantal neutronen is dan 18 – 9 = 9 neutronen. 
  • b) Mglucose: 6 × 12,01 + 12 × 1,008 + 6 × 16,00 = 180,16 g/mol
  •  MFDG: 6 × 12,01 + 11 × 1,008 + 5 × 16,00 + 18,00 = 181,15 g/mol
  • c) FDG is een moleculaire stof. De stof bestaat alleen maar uit niet-metaalatomen. 
  • d) Alle natuurlijke fluoratomen zijn F-19. F-18 moet dan dus door de mens zijn gemaakt.

Slide 52 - Tekstslide

3
  • e) F-18 heeft negen protonen en negen neutronen. Bij de omzetting zal een proton zijn omgezet in een neutron. Het nieuwe deeltje heeft dan dus 9 – 1 = 8 protonen en 9 + 1 = 10 neutronen. Het massagetal blijft daarmee 18. Het atoomnummer is nu 8. Het nieuwe deeltje zal dan O18 zijn, ofwel zuurstof.

Slide 53 - Tekstslide