In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Samengestelde zinnen
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Lesdoel
Korte activiteit
Instructie/quiz - zelfstandig werken
Verlengde instructie - iedereen aan het werk
Exitticket
Afsluiten (reflectie en feedback)
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
kan ik benoemen wat hoofdzin en bijzin is;
kan ik benoemen wat samengestelde zinnen en enkelvoudige zinnen zijn
heb je geoefend met het herkennen en benoemen van hoofd- en bijzin en enkelvoudige en samengestelde zinnen.
Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen
Slide 3 - Tekstslide
Spelen met woorden: dilemma en argumenterennnn
Geef iedereen de kans om zelf na te denken en een keuze te maken: roep geen keuzes en redenen door de klas, maar doe je het in je hoofd.
Lees eerst het dilemma en probeer in je hoofd eeb keuze te maken en een reden voor jouw keuze (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
Na het dilemma kan in de volgende dia jouw keuze maken
Jouw reden (argument) schrijf je in de dia die daarna komt sheet.
Denk aan hoofdletters en leestekens.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
ALTIJD SLECHTE WIFI -OF- JE WORDT 1 KEER PER WEEK ONVERWACHT IN JE GEZICHT GEPOEPT DOOR EEN VOGEL
Slide 6 - Poll
ALTIJD SLECHTE WIFI -OF- JE WORDT 1 KEER PER WEEK ONVERWACHT IN JE GEZICHT GEPOEPT DOOR EEN VOGEL
Altijd slechte wifi of elke week vogelpoep in je gezicht: leg je keuze uit.
Slide 7 - Open vraag
Slide 8 - Tekstslide
Hieronder zie je de stappen van het ontleden van zinnen. Zet de stappen in de juiste volgorde van boven naar beneden.
Stap 4
Stap 3
Stap 2
Stap 1
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Lijdend voorwerp
Werkwoordelijk gezegde
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Zinsdeelstrepen
Persoonsvorm
Onderwerp
Slide 9 - Sleepvraag
Hieronder zie je de stappen van het ontleden van zinnen. Zet de stappen in de juiste volgorde van boven naar beneden.
Stap 4
Stap 3
Stap 2
Stap 1
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Lijdend voorwerp
Naamwoordelijk gezegde
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Zinsdeelstrepen
Persoonsvorm
Onderwerp
Slide 10 - Sleepvraag
Nieuwe lesstof
Slide 11 - Tekstslide
Wat valt je op aan dit tekstje? Mama roept Daan. Mama roept Evie. Daan moet de afwas doen. Evie moet de hond uitlaten. Daan vindt het stom. Evie vindt het leuk. Buiten regent het. Evie wordt nat. Evie vindt dat stom.
Slide 12 - Open vraag
Wat voor verschillen zijn er tussen deze twee zinnen? A. Jake loopt elke maandag naar zijn werk. B. Jake loopt elke maandag naar zijn werk en hij loopt elke dinsdag naar zijn oma.
Slide 13 - Open vraag
Hoofdzin
In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar.
Tussen persoonsvorm en onderwerp kun je geen andere zinsdelen plaatsen.
Hoofdzin: Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht.
o: Isa
pv: heeft
Slide 14 - Tekstslide
Bijzin
In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp vaak niet naast elkaar. Je kunt er ook andere zinsdelen tussen plaatsen. De persoonsvorm staat zoveel mogelijk achteraan in de bijzin.
Een bijzin begint met een voegwoord, zoals omdat, toen, sinds enzovoort. De bijzin is meestal aan een hoofdzin geplakt.
Toen Isa haar nieuwe telefoon had aangezet, werkte het touchscreen niet goed.
Hoofdzin: werkte het touchscreen niet goed.
o: het touchscreen
pv: werkte
Bijzin: Toen Isa haar nieuwe telefoon had aangezet,
o: Isa
pv: had
Slide 15 - Tekstslide
Enkelvoudige zin en samengestelde zin
Een enkelvoudige zin bestaat uit één zin, met één persoonsvorm.
Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht.
Een samengestelde zin bestaat uit twee of meer zinnen die aan elkaar geplakt zijn. Dat kan op verschillende manieren.
1 Een samengestelde zin kan bestaan uit twee (of meer) hoofdzinnen. Je plakt de zinnen aan elkaar met de voegwoorden want, maar, en, of en dus.
Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht, maar hij doet het niet goed.
Hoofdzin: Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht,
o: Isa
pv: heeft
Hoofdzin: hij doet het niet goed.
o: hij
pv: doet
Slide 16 - Tekstslide
Enkelvoudige zin en samengestelde zin
Een enkelvoudige zin bestaat uit één zin, met één persoonsvorm.
Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht.
Een samengestelde zin bestaat uit twee of meer zinnen die aan elkaar geplakt zijn. Dat kan op verschillende manieren.
1 Een samengestelde zin kan bestaan uit twee (of meer) hoofdzinnen. Je plakt de zinnen aan elkaar met de voegwoorden want, maar, en, of en dus.
Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht, maar hij doet het niet goed.
Hoofdzin: Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht,
o: Isa
pv: heeft
Hoofdzin: hij doet het niet goed.
o: hij
pv: doet
Slide 17 - Tekstslide
Kies 2 plaatjes, maak 1 zin waarin je vertelt wat er is gebeurd.
Slide 18 - Tekstslide
Enkelvoudige zin en samengestelde zin
Een samengestelde zin kan ook bestaan uit een hoofdzin en een (of meerdere) bijzinnen.
• De samengestelde zin kan beginnen met de bijzin, waarna de hoofdzin volgt.
Toen Isa haar nieuwe telefoon had aangezet, werkte het touchscreen niet goed.
Hoofdzin: werkte het touchscreen niet goed.
o: het touchscreen
pv: werkte
Bijzin:Toen Isa haar nieuwe telefoon had aangezet,
o: Isa
pv: had
Slide 19 - Tekstslide
Enkelvoudige zin en samengestelde zin
• De samengestelde zin kan ook beginnen met de hoofdzin, waarna de bijzin volgt.
Ze baalde behoorlijk omdat de telefoon best duur was.
Hoofdzin: Ze baalde behoorlijk
o: Ze
pv: baalde
Bijzin: omdat de telefoon best duur was.
o: de telefoon
pv: was
Tussen de zinnen van een samengestelde zin zet je dubbele zinsdeelstrepen.
Veel andere gebruikers hadden hetzelfde probleem || dus ze heeft de klantenservice gebeld.
Ze hoopte || dat de klantenservice het probleem kon oplossen.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Maak een goede samengestelde zin van de zinnen hieronder.. Ik eet graag bloemkool. Ik lust geen spinazie.
Slide 22 - Open vraag
Ik weet niet of ik morgen naar het bos ga.
A
H, B
B
B, H
Slide 23 - Quizvraag
Hoewel het vroeg licht werd, zongen de vogels nog niet.
A
BZ - HZ
B
HZ - BZ
C
BZ - HZ
Slide 24 - Quizvraag
Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: Alvast aan het werk?
je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning)
je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen
Pak je VIP en noteer:
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!
Slide 25 - Tekstslide
Taalverzorging Grammatica
Twee soorten:
> woordsoorten
> zinsdelen
Ik hou vandunne frietjes met mayoen lust geenketchup.
Ikhouvan dunne frietjes met mayoen lustgeen ketchup.
Slide 26 - Tekstslide
Samengestelde zinnen
In iedere zin staat een persoonsvorm.
Zinnen met één persoonsvorm en één onderwerp noem je
een enkelvoudige zin.
Zinnen met twee of meer persoonsvormen noem je samengestelde zinnen.
Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp.
Slide 27 - Tekstslide
Twee soorten zinnen
Enkelvoudige zin (1 pv):
De docentroept de leerlingen.
De docent gaat steeds harder roepen.
Samengestelde zin (meer dan 1 pv, andere werkwoorden en een onderwerp):
De docent roept de leerlingen en de docent gaat steeds harder roepen
De docentroept de leerlingen en gaat steeds harder roepen
Slide 28 - Tekstslide
Voegwoorden
Twee enkelvoudige zinnen worden in een samengestelde zin vaak met elkaar verbonden door een voegwoord.
Het voegwoord kan de twee enkelvoudige zinnen in het midden verbinden, maar het voegwoord kan ook vooraan staan. --> dan komen de twee persoonsvormen naar elkaar te staan.
De meeste leerlingen komen met de fiets naar school, terwijl er ook leerlingen zijn die met de auto worden gebracht.
Terwijl de meeste leerlingen op de fiets naar school komen, zijn er ook leerlingen die met de auto worden gebracht.
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Video
Soorten zinnen (ZD)
* Enkelvoudige zin: 1 persoonsvorm
Ik lust graag friet.
* Samengestelde zin: 2 persoonsvormen
Ik lust graag friet, maar zonder zout hoef ik het niet.