2.1.1 Je weet dat moleculen zijn opgebouwd uit atomen.
2.1.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen elementen en verbindingen.
2.1.3 Je kunt moleculen weergeven in molecuulformules.
2.1.4 Je kunt de systematische naamgeving van moleculen toepassen.
2.1.5 Je kunt het verschil tussen een scheidingsmethode, een faseovergang en een chemische reactie op microniveau beschrijven.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Chemische reacties
Chemische reactie: wanneer (begin)stoffen verdwijnen en er nieuwe stoffen ontstaan.
Slide 5 - Tekstslide
Symbolentaal
Moleculen zijn opgebouwd uit atomen.
Slide 6 - Tekstslide
Symbolentaal
Moleculen zijn opgebouwd uit atomen.
Slide 7 - Tekstslide
Symbolentaal
Moleculen zijn opgebouwd uit atomen.
Atoombinding: atomen in een molecuul zijn met atoombindingen aan elkaar verbonden.
Slide 8 - Tekstslide
Tijdens deze chemische reactie gaan de watermoleculen kapot en ontstaan waterstof- en zuurstofmoleculen. Alle atomen blijven behouden.
H = waterstofatoom
O = zuurstofatoom
Slide 9 - Tekstslide
Symbolentaal
Moleculen zijn opgebouwd uit atomen.
Elk atoomsoort heeft een eigen naam en een eigen symbool.
De eerste letter is ALTIJD een hoofdletter en als er een tweede letter is, is dat ALTIJD een kleine letter
Elementen: een stof die je niet verder in kleinere deeltjes kunt splitsen (atoomsoort=element)
Slide 10 - Tekstslide
Tabel 1 blz 60
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Alcohol molecuul schrijf je als:
C2H6O
Slide 14 - Tekstslide
Alcohol molecuul schrijf je als:
C2H6O
Index: staat rechtsonder een symbool. Geeft het aantal atomen in het molecuul weer.
Slide 15 - Tekstslide
Verbinding vs element
Verbindingen: ontleedbare stoffen. Bestaat uit twee of meer atoomsoorten.
H2O
C6H12O6
Elementen: niet-ontleedbare stoffen. Bestaat uit één atoomsoort.
H2
O2
Au
Slide 16 - Tekstslide
Molecuulformules
Uit je hoofd leren!
Slide 17 - Tekstslide
Twee-atomige moleculen
De meeste elementen bestaan uit één-atomige moleculen. Maar een paar elementen bestaan uit twee-atomige moleculen.
Twee-atomige moleculen ezelbruggetje
Claire Fietst Naar Haar Oma In Breda
Cl2aire F2ietst N2aar H2aar O2ma I2n Br2eda
Slide 18 - Tekstslide
nakijken: 2 en 6 t/m 9
(vanaf blz 66)
Slide 19 - Tekstslide
2
a) Niet waar, een verbinding bestaat uit moleculen die uit meer dan een atoomsoort bestaan.
b) Niet waar, want de moleculen worden alleen maar gesorteerd.
c) Waar, want elke stof bestaat uit zijn eigen soort moleculen.
d In de vaste fase van een stof kunnen moleculen niet bewegen.
Niet waar, want ze trillen op hun plaats. Ze kunnen niet door de stof heen bewegen.
e Bij een faseovergang worden atoombindingen verbroken.
Niet waar, atoombindingen worden alleen verbroken bij een chemische reactie. Faseovergangen zijn geen chemische reacties.
f De stof zuurstof geef je weer met O.
Niet waar, de formule van de stof zuurstof is O2. O is het symbool van de atoomsoort zuurstof, maar moleculen van de stof zuurstof bestaan altijd uit twee atomen.
Slide 20 - Tekstslide
2
d) Niet waar, want ze trillen op hun plaats. Ze kunnen niet door de stof heen bewegen.
e) Niet waar, atoombindingen worden alleen verbroken bij een chemische reactie. Faseovergangen zijn geen chemische reacties.
f) Niet waar, de formule van de stof zuurstof is O2. O is het symbool van de atoomsoort zuurstof, maar moleculen van de stof zuurstof bestaan altijd uit twee atomen.
Slide 21 - Tekstslide
6
a) CO2
b) N2
c) C2H6
d) Br2
e) NH3
f) C3H6O2
Slide 22 - Tekstslide
7
a) 3 atoomsoorten
b) 1 fosforatoom
c) 4
Slide 23 - Tekstslide
8
a) de atoomsoort of de stof tin
b) SN is een verbinding. Een molecuul SN bestaat uit een zwavel- en een stikstofatoom. (SN is de stof zwavelmononitride.)
c) Pb is de formule van de atoomsoort lood of het metaal lood. (PB is de formule van de (niet-bestaande) verbinding ‘fosforboride’)
Slide 24 - Tekstslide
9
a) Niet waar. Als alabandiet een mengsel zou zijn, dan zouden de grijze en gele stof nog zichtbaar moeten zijn. Er is een nieuwe stof met nieuwe stofeigenschappen ontstaan, waarin de elementen (atoomsoorten) zwavel en mangaan zitten.
Slide 25 - Tekstslide
9
b) Niet waar. Als de stoffen mangaan en zwavel aanwezig zouden zijn, spreek je nog steeds van een mengsel. Bij opdracht a heb je al geconstateerd dat alabandiet een zuivere stof is.
c) Waar. Om alabandiet te vormen, zijn de stoffen mangaan en zwavel gebruikt. In deze stoffen zitten de atoomsoorten zwavel en mangaan, dus deze zitten ook in alabandiet.
Slide 26 - Tekstslide
Leerdoelen 2.1 moleculen en atomen
2.1.1 Je weet dat moleculen zijn opgebouwd uit atomen.
2.1.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen elementen en verbindingen.
2.1.3 Je kunt moleculen weergeven in molecuulformules.
2.1.4 Je kunt de systematische naamgeving van moleculen toepassen.
2.1.5 Je kunt het verschil tussen een scheidingsmethode, een faseovergang en een chemische reactie op microniveau beschrijven.
Slide 27 - Tekstslide
Naamgeving verbindingen
Systematische naam: naam, op een systematische manier, om een stof te benoemen.
bijvoorbeeld: koolstofdioxide is de systematische naam voor CO2
Slide 28 - Tekstslide
Regels systematische naam
De eerste atoomsoort in de molecuulformule krijgt eigen naam
De tweede (en laatste) atoomsoort in de molecuulformule krijgt de uitgang -ide. Zie tabel 4 blz 66.
Je geeft de het aantal atomen per atoomsoort aan met een grieks telwoord (tabel 5 blz 66). Het griekse telwoord zet je VOOR het desbetreffende atoomsoort.
Alleen als het woord ''mono'' vooraan staat, mag/moet je deze weglaten.
Slide 29 - Tekstslide
Dus, samengevat:
Je geeft in de formule aan hoe vaak een atoom voorkomt. Dit doe je door het Griekse telwoord VOOR de desbetreffende stof te zetten.
CO2: koolstofdioxide
CO: koolstofmono-oxide
De namen van de stoffen eindigen over het algemeen op ‘ide’.
PCl3: fosfortrichloride
SO2: zwaveldioxide
H2S: diwaterstofmonosulfide
‘mono’ wordt nooit bij het eerste atoom in de molecuulformule vermeld.
Dus koolstofmono-oxide ipv monokoolstofmono-oxide.
Slide 30 - Tekstslide
Voorbeeld 1
P2O5
difosforpentaoxide
Slide 31 - Tekstslide
Voorbeeld 2
Koolstofdisulfide
CS2
Slide 32 - Tekstslide
Maken: 10, 12 en 13 (blz 69)
Slide 33 - Tekstslide
10
Slide 34 - Tekstslide
10
Slide 35 - Tekstslide
12
b
c
a
d
Slide 36 - Tekstslide
13
a) C8H10N4O2
b) 24 atomen, vier atoomsoorten
c) Cafeïne is een verbinding, want een verbinding bestaat altijd uit meer dan één atoomsoort. Zoals hier het geval is, namelijk vier atoomsoorten.