Open alvast je boek op blz. 220-221. en lees het groene blokje theorie. Log alvast in op LessonUp!
§8: Telwoord
§10: Voegwoord
Voordat we beginnen:
WELKOM 2HA
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
5:00
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2
In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Open alvast je boek op blz. 220-221. en lees het groene blokje theorie. Log alvast in op LessonUp!
§8: Telwoord
§10: Voegwoord
Voordat we beginnen:
WELKOM 2HA
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
5:00
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Lesdoelen.
2. Herhaling van de woordsoorten tot nu toe.
3. Uitleg §8 en 10: Telwoord en voegwoord.
4. Klassikale check.
5. Tijd voor huiswerk (zelfstandig of in tweetallen).
6. Afsluiten
Slide 2 - Tekstslide
Je kunt onderscheid maken tussen de vier verschillende soorten telwoorden.
Je weet het verschil in functie tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.
Lesdoelen
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.
Slide 5 - Tekstslide
§6: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord
blz. 216-217
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Zelfstandige werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat je kunt doen: fietsen, leren, werken, eten.Maar een werkwoord kan je ook overkomen: vallen, struikelen, krijgen.
Als we weten wat er wordt bedoeld met een bepaald werkwoord, dan noem je dat een zelfstandig werkwoord.
Slide 8 - Tekstslide
Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden koppelen altijd een eigenschap aan het onderwerp in de zin. Ze zijn onderdeel van het naamwoordelijk gezegde (het onderwerp van de zin is of wordt iets).
We kennen de volgende koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
Jullie presentatieis[heel grappig].
Olivia wordt [snel boos].
Bart blijft de hele dag op zijn kamer.
Slide 9 - Tekstslide
Hulpwerkwoorden
Let op: sommige werkwoorden hebben van zichzelf geen duidelijke betekenis: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen. Daarom 'helpen' deze woorden altijd een ander werkwoord. Dit is de reden dat we deze werkwoorden hulpwerkwoorden noemen.
Sommige opdrachten kunnen lastig zijn.
Vanavond zouden we pizza kunnen eten.
Slide 10 - Tekstslide
§8: Telwoord
blz. 220-221
Slide 11 - Tekstslide
Telwoorden
Bekijk de volgende zin:
In de eerste pauze at Yessin drie boterhammen en wat druiven.
In deze zin zijn de vetgedrukte woorden telwoorden. Er zijn vier soorten telwoorden. Ze geven een hoeveelheid of een volgorde (een plaats in een reeks) aan.
Slide 12 - Tekstslide
Een bepaald hoofdtelwoord (bep.hoofdtelw) noemt een precies aantal of een precieze hoeveelheid: dertien (13), een vijfde (1/5). Alleen bepaalde hoofdtelwoorden kun je vervangen door cijfers.
Eenonbepaald hoofdtelwoord (onbep.hoofdtelw) noemt een onduidelijk aantal of een onduidelijke hoeveelheid: enkele, weinig.
Een bepaald rangtelwoord (bep.rangtelw) noemt een duidelijke plaats in een volgorde, in een rij: eerste, negende.
Een onbepaald rangtelwoord (onbep.rangtelw) noemt een onduidelijke plaats in een rij: middelste, laatste.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
§10: Voegwoord
blz. 224-225
Slide 15 - Tekstslide
Voegwoord
Een voegwoord verbindt twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar.
Twee woorden: aardrijkskunde of geschiedenis.
Twee woordgroepen: een nieuwe tentoonstelling en een lezing van Freek Vonk.
Twee zinnen:
– {Jongeren kijken vrijwel geen televisie}, maar {ze kijken wel filmpjes op TikTok}.
– {(Voordat Sarah naar Spanje emigreerde), heeft ze Spaans geleerd}.
Slide 16 - Tekstslide
Voegwoorden
Een nevenschikkend voegwoord (ns.vgw) verbindt meestal twee woorden, twee woordgroepen of twee hoofdzinnen:
– {hoofdzin Een tompouce is lekker}, maar {hoofdzin dit gebakje is lastig om te eten}.
Er zijn vijf nevenschikkende voegwoorden: dus, en, maar, of en want.
nevenschikkend
Slide 17 - Tekstslide
Voegwoorden
Een onderschikkend voegwoord (os.vgw) verbindt meestal een bijzin met een hoofdzin.
– {hoofdzin Het treinverkeer naar Groningen is vrijdag ontregeld, (bijzin nadat onder het spoor bij Taarlo een bevergang werd ontdekt)}.
Onderschikkende voegwoorden zijn onder meer: aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra.
onderschikkend
Slide 18 - Tekstslide
Uitlegfilmpje!
Slide 19 - Tekstslide
Aan het werk
Optie A: Huiswerk voor de volgende les
Klaar?
Vooruitwerken
Wat?
Cursus 5, §8: Telwoord. Opdracht 1 t/m 3 en 5 (blz. 220-221).
Cursus 5, §10 Voegwoord. Opdracht 1 t/ m 3 (blz. 224-225).
Kies zelf of je de opdrachten in je boek of in de online leeromgeving maakt.
Werk alvast verder aan Cursus 5,
§12: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord in samengestelde zinnen (blz. 228-229).
Kies zelf of je deze paragraaf in je boek of op je iPad maakt.
Lees het groene stukje theorie goed door voordat je aan de opdrachten begint!
timer
20:00
Slide 20 - Tekstslide
Je kunt onderscheid maken tussen de vier verschillende soorten telwoorden.
Je weet het verschil in functie tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.
Lesdoelen
Slide 21 - Tekstslide
''Ik kan aan iemand anders uitleggen wat het verschil is tussen de drie soorten werkwoorden.'' 0 = echt (nog) niet / 10 = zeker wel
Slide 22 - Poll
Welke werkwoordsoort vind je nog lastig te benoemen?
Slide 23 - Woordweb
Ongeveer een jaar geleden werd in dit dorp de *zoveelste* sportzaak geopend.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelword
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 24 - Quizvraag
Op *tweede* Paasdag zijn de meeste Nederlanders vrij.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelword
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 25 - Quizvraag
*Negentig* procent van alle jongeren heeft een smartphone.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelword
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord
Slide 26 - Quizvraag
*Voordat* Kevin naar school gaat, laat hij de hond uit.
A
Nevenschikking
B
Onderschikking
Slide 27 - Quizvraag
Meester Maarten maakt voor elke les een Kahoot, *want* dat vinden zijn leerlingen leuk.
A
Nevenschikking
B
Onderschikking
Slide 28 - Quizvraag
Als het mooi weer is, gaan we morgen naar het strand.
A
Nevenschikking
B
Onderschikking
Slide 29 - Quizvraag
Het woord 'trappen' kan zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord zijn. Maak twee zinnen om dit verschil te laten zien: Eén zin met 'trappen' als zelfstandig naamwoord en een één zin met 'kussen' als werkwoord.