Syntaxis hulpcollege 2

Syntaxis hulpcollege 2
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Syntaxis hulpcollege 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even terugkijken: vorig college
               (doen/zijn) Predicatie: wat was het ook alweer?
               Vragen over de oefeningen rondom de oefening predicatie?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling enkelvoudige zin (1 uur) +
verdieping aan de hand van werkvormen (1 uur) 



o Lijdend voorwerp
o Meewerkend voorwerp
o Voorzetselvoorwerp


o Vragen?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Moet je een zinsdeel (rol) toevoegen?

Het sneeuwt.
Zij slaat.
De politie arresteert.
De leeuw verslindt.
Ik ben vergeten.
De docent vraagt.
Hij zwemt.
Ik geef.
De tuinman hakt om.



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Valentie = plaatsigheid
Hoeveel en welke rollen zijn er te verdelen bij ieder werkwoord?

Beelddenken (concepten) vergroot taalgevoel.


Koppelen van 'rollen' aan ontleedkundige termen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwijze
  1. Je bepaalt wat het hoofdwerkwoord is in de zin.
  2. De valentie van het hoofdwerkwoord bepaalt hoeveel en welke rollen er te koppelen zijn een handeling of toestand.

    Hoe?

    Werk met termen als iets/iemand en bekijk welke mogelijkheden er zijn. Koppel er later de termen aan.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toepassen: opdracht
Probeer zinnetjes te maken met de volgende basis:
iets/iemand + werkwoord + iets/iemand + aan iets/iemand

Gebruik onderstaande werkwoorden:
Regent | bijt | bakt | geeft | ontploft | vertelt | overhandigt | gebeurt | loopt

Voorbeeld
 schrijven              iemand schrijft iets aan iemand





Slide 7 - Tekstslide

aan of voor (inschenken)
Toepassen: vervolgopdracht
Probeer de iets en iemand, al dan niet aangevuld met aan, te vervangen door één van de concrete rollen hieronder:

een appeltaart | Jan | het zusje | president Trump | de gasfles
een boek | de hond | de ouder | het kind | het verhaal |
cadeautjes | de klasgenoot | de leraar | dit

Welke combinaties heb je gemaakt?


Slide 8 - Tekstslide

aan of voor (inschenken)

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp (LV) 
Het lv is het voorwerp dat, of de persoon die nodig is om de handeling uit te voeren. Zonder zelf iets te doen maakt het lv de handeling mee ('ondergaan'). 
Het wwg (regisseur) bepaalt of er een lv in de zin nodig is. 
Een extra rol dus.

Het lv is altijd IETS of IEMAND in een woord of woordgroep.

– Het lv begint NOOIT met een voorzetsel! –
– Het lv komt NOOIT voor in een naamwoordelijk gezegde –

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je een actieve zin passief (of lijdend) maakt ...
... verandert het lijdend voorwerp in een onderwerp en wordt het onderwerp de HANDELENDE persoon (met door)!

(Jan) (leest) een boek.
 (Een boek) (wordt) {gelezen} door Jan.

                                   



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tests:
Valentie, nominaliseren, lijdend maken
ZIJ BEWONDERDE HAAR BUURVROUW OM HAAR VEERKRACHT.

Valentie
Iemand bewondert iemand (= haar buurvrouw).

Nominaliseren =
Het bewonderen van de buurvrouw om haar veerkracht.

Lijdend maken =
De buurvrouw werd om haar veerkracht bewonderd door haar.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lv?
Mijn tante schreef het afgelopen decennium meerdere populaire kinderboeken.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lv?
Op de rand van het zwembad hebben de modellen de lekkerste cocktails gedronken.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk werkwoord
draagt een
lijdend voorwerp bij zich?

Slide 16 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp (mv)
Het mv is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen. Het zinsdeel begint vaak met het voorzetsel aan, van of voor – als dat niet in de zin staat, kan het er meestal bij gedacht worden.
Het wwg (regisseur) bepaalt of er een mv in de zin nodig is.
Nog een extra rol dus.

Het mv is altijd AAN/VOOR/VAN IETS of IEMAND in een woord(groep).

  


Slide 17 - Tekstslide

Iets: 

Zij heeft de kast een lik verf gegeven.
Zij geven prioriteit aan samenwerking.

Soms ook bij of tegen:

Hij zei de waarheid tegen de agent.
Er viel Sjaak een appel op zijn schoot.
Welk werkwoord
draagt een
meewerkend voorwerp bij zich?

Slide 18 - Woordweb

Geven, vragen, afnemen, inschenken, versturen, mailen, schrijven etc. 
Let op: meewerkend voorwerp bij beide soorten gezegdes mogelijk.

Predicatie doen (= handeling/activiteit):
(De docent)   (heeft)   ons   extra punten   {toegekend}.


Mij   (heeft)   (hij)   die ontzettend ingewikkelde som    niet    {willen uitleggen}.

Predicatie zijn (= toestand):
(Dat)   (is)   me      echt     [[te gortig]].


(Hij)   (lijkt)   ons    [[een zwakke leerling]].



Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hier het meewerkend voorwerp?

De gemeente beloofde de wijkbewoners grotere afvalbakken.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hier het meewerkend voorwerp?

De boze vrouw pakte haar zoontje het flesje af.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetselvoorwerp (vzv)
  • Zinsdeel dat begint met een VAST voorzetsel dat het
      werkwoord afdwingt
    : geloven in iets, rekenen op iemand,   
      houden van iemand, uitkijken naar iets, klagen over iemand,
      bang zijn voor iets, hopen op iets, praten met iemand, iemand
      beschuldigen van iets ...
  • Dat voorzetsel is NIET LETTERLIJK en NIET VERVANGBAAR.


Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vast voorzetsel – even in koor :-)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Criterium 1 – Niet letterlijk
Van de bedoelde betekenis zou je nooit een foto/tekening kunnen maken, omdat het voorzetsel niet letterlijk is maar figuurlijk, oftewel BETEKENISLOOS.

Bekijk de volgende zinnen
:
Zij is verliefd op die tafel.
Het meisje wacht op haar tante.
Zij is geïnteresseerd in die verhuisdoos.
De docent wacht op de bus.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zij is verliefd op die tafel.



     Of?

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het meisje wacht op haar tante.


                                                  Of?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zij is geïnteresseerd in die verhuisdoos.


       Of?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De docent wacht op de bus.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Criterium 2 – Niet vervangbaar 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lizzy trouwde ........ Alex. Zij trouwden vorige week ........ de treurwilg in de tuin. 
De hond legt zich neer ........ het haardvuur. Stijn legt zich neer ........ de beslissing van zijn leidinggevende. 
Na die zware stapavond gaf Benjamin over ........ het vloerkleed. Daarom gaf hij zich ........ de zorgen van zijn vrouw over.
In het park staan Sam en Ben stil ........ de boom. Op hetzelfde moment staan hun vrouwen stil ........ de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.

In welke gevallen is het voorzetsel niet vervangbaar?

Slide 30 - Tekstslide

Voor, naast, achter, bij, onder etc. wél mogelijk bij bepaalde letterlijke voorzetsels.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat valt je op aan onderstaande zinnen?
Ruben verlangde naar het weekend.
vs. 
Het verlangen naar het weekend kwelde Ruben.

Ik twijfelde aan jouw belofte.
vs.
Mijn twijfel aan jouw belofte was niet gering.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LV vs. VZV
Zoek je je sleutels?
Zoek je naar je sleutels?

Kijk je naar het portret?
Bekijk je het portret?


Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zie je hier voorzetselvoorwerpen?

Zo ja, hoeveel en welke?

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Vast?
Niet letterlijk?
Niet vervangbaar?
er + ...? (voornaamwoordelijk bijwoord = bijwoord + voorzetsel)

Slide 36 - Tekstslide

Ik schrijf jou een brief over mijn liefdesleven.

Ik beschuldig jou van plagiaat.