Deductie uit valentie naar traditionele zinsontleding

Vorige lessen
Soorten zinnen en  hun zelfstandig werkwoord:
enkelvoudig en samengestelde zinnen
&
Zelfstandig werkwoord - predikaat:
Valentie, argument en adjuct.

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Vorige lessen
Soorten zinnen en  hun zelfstandig werkwoord:
enkelvoudig en samengestelde zinnen
&
Zelfstandig werkwoord - predikaat:
Valentie, argument en adjuct.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef een voorbeeld van een enkelvoudige zin?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef een voorbeeld van een samengestelde zin?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het predikaat van de enkelvoudige zin:
Hij had graag willen gaan vissen vandaag.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Alle werkwoorden naar predikaat
Hij had graag willen gaan vissen vandaag.
Hij had graag willen gaan vissen vandaag.
Hij wil graag gaan vissen vandaag.
Hij wil graag gaan vissen vandaag.
Hij gaat graag vissen vandaag.
Hij gaat graag vissen vandaag.
Hij vist graag vandaag.

Slide 5 - Tekstslide

Haal steeds het hulpwerkwoord weg totdat het zelfstandig werkwoord overblijft.
Predikaat (zelfstandig werkwoord)
Hij had graag willen gaan vissen vandaag.

Het zelfstandig werkwoord is vissen.
Het zelfstandig werkwoord heet ook wel het predikaat.


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Predikaat en valentie
Een predikaat heeft een bepaalde valentie. 
De valentie is het aantal argumenten bij een predikaat.

Het predikaat halen heeft de valentie twee.
Vorm: Iemand haalt iets/iemand.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het predikaat VERZINNEN heeft welke valentie?
A
Valentie één
B
Valentie drie
C
Valentie twee
D
Valentie vier

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Eenplaatsig predikaat
Tweeplaatsig predikaat
Drieplaatsig predikaat
Vierplaatsig predikaat
lopen
varen
geven
huilen
ruilen
repareren
kijken
bekijken
zien

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de vorm van de onderstaande predikaten:
lopen, kijken, varen, zien, ruilen, geven, repareren, huilen.

'Bekijken' heeft de vorm: iemand bekijkt iets/iemand)

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vanuit valentie naar  zinsontleding

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zin 1: Ik wandel in het park
Predikaat: wandelen
Valentie: één
Vorm: Iemand wandelt
Argument: iemand 
Adjunct: in het park


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zin 1: Ik wandel in het park
Maak nu woordgroepen (zinsdelen):

| Iemand | wandelt.|

Wandelt is de persoonsvorm.
Iemand is het onderwerp.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zin 2: Het meisje leest een leuke boek.
Predikaat: lezen
Valentie: twee
Vorm: Iemand leest iets.
Argumenten: iemand, iets.
Adjunct: -

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zin 2: Het meisje leest een leuke boek.
Woordgroepen: | Iemand | leest | iets. |
Leest is de persoonsvorm.
Iemand is het onderwerp.
Een leuk boek is het lijdend voorwerp.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zin 3: De man geeft een bos bloemen aan zijn moeder.
Predikaat: geven
Valentie: drie
Vorm: Iemand geeft iets aan iemand.
Argument: iemand, iets, iemand,
Adjunct: -

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zin 3: De man geeft een bos bloemen aan zijn moeder.
Woordgroepen: | Iemand | geeft | iets | aan iemand. |
Geeft is de persoonsvorm.
Iemand is het onderwerp.
Iets is het lijdend voorwerp.
Iemand is meewerkend voorwerp.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?
Gisteren liep ik naar het station.

A
Naar het station
B
Liep
C
Ik
D
Gisteren

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp?
Ik wilde de trein pakken van 10:30 uur.
A
Wilde
B
ik
C
Pakken
D
De trein

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde in een zin?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Alles bij elkaar
  1. Maak van samengestelde zinnen enkelvoudige zinnen.
  2. Vind het predikaat.
  3. Geef de valentie van het predikaat.
  4. Schrijf de vorm van predikaat.
  5. Benoem de argumenten in de zinnen.
  6. Benoem de adjuncten in de zinnen.
  7. Ontleed de zinnen (pv, O, lv en mwv) 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende keer
Samenvatten zinsontleding en bespreken tekst.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies