In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Lt1
leestekens
Slide 1 - Tekstslide
Leestekens helpen je om een zin beter te kunnen begrijpen.
Zonder hoofdletters, punten en komma's zou een tekst bijna onleesbaar zijn.
hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak nee ik geloof het niet is maandag goed maandag is goed
Slide 2 - Tekstslide
Ook voor verschillen in betekenissen heb je leestekens nodig.
Ik zat op haar schoot en viel in slaap.
Ik zat op haar, schoot, en viel in slaap.
Ik hou van katten eten en tv kijken.
Ik hou van katten, eten en tv kijken.
Pas op Joost.
Pas op, Joost!.
Wij staan achter Oranje!
Wij staan achter, Oranje!
Slide 3 - Tekstslide
Leg uit de verschillen uit tussen de volgende twee zinnen.
De presentatrice van de modeshow droeg zelf niets, wat opmerkelijk was.
De presentatrice van de modeshow droeg zelf niets wat opmerkelijk was.
Slide 4 - Open vraag
hoofdletters en punten
Slide 5 - Tekstslide
Je begint zinnen altijd met een hoofdletter.
Je eindigt een zin met een punt ( .) of een vraagteken ( ?) of een uitroepteken ( !).
Als je wilt weten welke leestekens je moet gebruiken, moet je eerst weten met wat voor zin je te maken hebt:
Slide 6 - Tekstslide
mededelende zin punt
Ik ga vandaag met de auto.
vragende zin vraagteken
Ga je mee?
bevelende, uitroepende zin uitroepteken
Geef hier!
Slide 7 - Tekstslide
namen van personen
Laura, mevrouw Van Gaal
namen van organisaties,
merken en producten
Philips, Nike, Nintendo
aardrijkskundige namen,
volken, talen
Maastricht, Duitsers, Spaans
straatnamen
Dorpsstraat, Lindelaan
historische gebeurtenissen en kalendergebruiken
Tweede Wereldoorlog, Nieuwjaar
religieuze en culturele begrippen
Bijbel, Jehova's getuige, Suikerfeest
namen van films, boeken en liedjes
Titanic, De aanslag, Geef mij je angst
Slide 8 - Tekstslide
kleine letters
de dagen van de week
maandag, vrijdag
de maanden
juni, november
de jaargetijden
lente, zomer
munteenheden
euro, dollar
de windstreken
noorden, zuidwesten
Slide 9 - Tekstslide
hoofdletter
kleine letter
albert heijn
winter
augustus
kerstmis
alpen
noordoosten
Slide 10 - Sleepvraag
komma's
Slide 11 - Tekstslide
komma's bij een opsomming.
Als je meerdere dingen opsomt, gebruik je 'en' of 'of' tussen de laatste twee dingen die je opsomt:
... , ... , … en …
… , … , of ...
We kochten gebakjes, cola, chips en bitterballen.
Lust je cola, sinas of appelsap?
Slide 12 - Tekstslide
komma's bij een opsomming.
Som je maar twee dingen op dan gebruik je geen komma.
Ik houd van pizza en sushi.
Je kunt ook meerdere bijvoeglijke naamwoorden opsommen. Je gebruikt dan wel een komma:
De grappige,kleine kleuter is aan het spelen.
Slide 13 - Tekstslide
De komma tussen twee persoonsvormen.
Bij samengestelde zin (een zin met meer persoonsvormen) gebruik je een komma tussen de twee zinnen met een eigen persoonsvorm.
De mensen die nu gaan, stuur ik de uitwerkingen.
Slide 14 - Tekstslide
Neem de zin over en gebruik hoofdletters, punt en komma's waar nodig.
we kunnen gaan schaatsen skiën langlaufen of snowboarden
Slide 15 - Open vraag
Neem de zin over en gebruik hoofdletters, punt en komma's waar nodig.
als mijn broer zoiets zegt word ik zo kwaad
Slide 16 - Open vraag
Gebruik van de dubbele punt.
Je gebruikt de dubbele punt voor de volgende drie zaken:
1. een opsomming
Er zijn drie soorten beleg: ham, kaas en jam.
2. een citaat
In het boek staat: "Na een vraag zet je een vraagteken."
3. extra uitleg
Nederland grenst aan twee landen: België en Duitsland.
Slide 17 - Tekstslide
Neem de zin over en gebruik hoofdletters en een dubbele punt waar nodig.
de actrice vertelde gisteren "mijn familie heeft me altijd gesteund."
Slide 18 - Open vraag
Gebruik van de puntkomma.
Een puntkomma staat tussen twee zinnen, in plaats van een punt.
Beide delen vormen volledige zinnen met een onderwerp en een persoonsvorm en zouden ook los van elkaar kunnen staan.
Ik fiets vandaag eerder naar school; ik moet me om 8 uur melden.
Slide 19 - Tekstslide
De zinnen hebben iets met elkaar te maken waardoor er een sterker verband moet worden aangegeven.
De puntkomma kun je niet vervangen door een komma!
(Maar in gedachten kun je deze wel vervangen door een punt.)