Adjectieven, comparatief en superlatief

Adjectieven, comparatief en superlatief
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Adjectieven, comparatief en superlatief

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het Adjectief
  • Een adjectief vertelt iets over een mens, dier, plant, ding of naam. Dus: een adjectief vertelt iets over over een Substantief. 
Voorbeelden:
  • De blauwe trui.
  • De aardige vrouw.
  • Het leuke kind. (maar: een leuk kind)

Slide 2 - Tekstslide

Wat is ook alweer een zelfstandig naamwoord? --> Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, plant of ding. Je kunt meestal een lidwoord (de, het of een) voor het zelfstandig naamwoord zetten.
Adjectief -e of geen e
Met -e:
  • Na het artikel 'de' en 'het' 
  • De grote jongen. / Het lekkere gerecht.

  • Na het artikel een' als het woord een de-woord is (mannelijk of vrouwelijk)
  • Een leuke vriendin(de) / Een fantastische show(de)

  • Als er géén artikel voor een woord in het meervoud staat
  • Slimme leerlingen. / Grote groepen.


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het stoffelijk adjectief
  • Een stoffelijk adjectief vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is. 

Voorbeelden:
  • Het gouden horloge.
  • Een papieren tas.
  • De houten tafel.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het stoffelijk adjectief?
Schrijf -en achter het materiaal.
houten / papieren / zilveren / ijzeren

Enkele uitzonderingen: 
plastic, badstof, nylon, aluminium en suéde!

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mijn tante heeft een __________ baby. Het is een meisje.
A
lief
B
lieve
C
liefe
D
lieven

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij kruipt de ________ dag over de vloer.
A
heel
B
heele
C
hele
D
helen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soms komen ze bij ons. Dan geef ik de baby eten. Ze lust graag _________ pap.
A
zoet
B
zoete
C
zoute
D
zoeten

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ze drinkt ook _________ melk uit een ___________ fles.
Sleep de goede antwoorden naar de juiste plaats in de zin.
warm
warme
glas
glasse
glassen
glaze
glazen

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soms eet ze een  _________, ___________ boterham met __________ suiker.
Sleep de goede antwoorden naar de juiste plaats in de zin.
zacht
zachte
wit
wite
bruin
witte
bruine

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is een _________ kindje.
A
lief
B
liefe
C
lieve
D
lieven

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Comparatief

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

klein - kleiner       aardig - aardiger
Je kunt woorden gebruiken om dingen of mensen met elkaar te vergelijken. Je kijkt dan of er verschillen zijn.
Meestal zet je -er achter het woord.

  • mooi - mooier
  • lang - langer
  • klein - kleiner

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op!
Is de laatste letter een -r? Dan schrijft je -der achter het woord zoals bij:
  • Lekker - lekkerder en duur - duurder

Let ook goed op de lange en korte klank. Kort blijft kort en lang blijft lang.
  • Krom - krommer
  • Laag - lager


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sommige woorden zijn onregelmatig.
Bijvoorbeeld:

graag - liever
goed - beter
veel - meer
weinig - minder

Omar voetbalt graag buiten, maar Mike speelt liever binnen.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een snoepje is lekker, maar chocolade is.....

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een komkommer is krom, maar een banaan is....

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb veel zin in het weekend, maar ik heb nog ....... zin in de vakantie.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ibrahim heeft weinig geld, maar Bilen heeft nog .......

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De keuken is vies, maar de badkamer is nog ......

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Groter dan - even groot 
Twee mensen of dingen met elkaar vergelijken en er is een verschil? Gebruik het woordje dan.  
Kijk naar de zinnen hieronder, wat is het verschil tussen zin 1 en 2?

  1. Omar is ouder dan Ahmed.
  2. Het zusje van Omar is klein, maar het zusje van Ahmed is kleiner.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is er geen verschil in de vergelijking?
Je gebruikt het woord even.
  1. Eslam en Yakeen voetballen even goed.
  2. Mateusz en Natnael zijn even groot.
  3. Dagmara en Saba schrijven even netjes.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is er geen verschil in de vergelijking?
Je kunt ook even ... als of net zo ... als gebruiken.
  1. Eslam voetbalt even goed als Yakeen.
  2. Mateusz is net zo groot als Natnael.
  3. Dagmara schrijft even netjes als Saba.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Niels zingt goeder dan Karel
A
juist
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Eva en Linda spreken even duidelijk Nederlands.
A
juist
B
fout

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Anton eet veel dan Sofia
A
juist
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gisteren ging het beter dan vandaag.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Julia zingt net zo als goed Erin
A
juist
B
fout

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Superlatief

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het leukst
Weet je het nog?
  • Je kunt mensen en dingen vergelijken door de comparatief:
 Kees is langer dan Jan.

  • Je kunt ook op een andere manier vergelijken: de superlatief:
     Nederlanders zijn het langst.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'Het' ervoor en '-st' erachter
Nog een paar voorbeelden:
  • Klein - kleiner - het kleinst
  • Groot - groter - het grootst
  • Stil -stiller - het stilst
  • Donker - donkerder - het donkerst

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze regel geldt ook bij de onregelmatige woorden:

graag     -   liever        -     het liefst
goed      -   beter        -     het best
veel        -   meer        -     het meest
weinig   -   minder    -      het minst

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

groot - groter - grootst
  1. Jij bent groot.
  2. Ik ben groter.
  3. Hij is het grootst.
  4. Ik ben groter dan jij (bent).
  5. Jij bent even groot als ik (ben).


Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

groot - groter - grootst
1. Jij bent _____groot_____.
2. Ik ben ____________.
3. Hij is ___ _________.
4. Ik ben ________ ____ jij.
5. Jij bent ______ ______ als ik.
groter
het grootst
groter dan
even groot

Slide 35 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies