Alle zinsdelen oefenen (1) - wwg-o-lv-mv-bwb

Herhaling zinsdelen
Nederlands - J. Leidelmeijer
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Herhaling zinsdelen
Nederlands - J. Leidelmeijer

Slide 1 - Tekstslide

Welke zinsdelen ken je?

Slide 2 - Open vraag

Wat is het wwg:
Wij hebben zin in de vakantie!
A
hebben zin
B
hebben zin in
C
hebben
D
hebben in

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het onderwerp:
Elke dag wil ik tienduizend stappen zetten.
A
elke dag
B
ik
C
tienduizend stappen

Slide 4 - Quizvraag

Het onderwerp voert het wwg uit.
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quizvraag

Wat weet je over
het lijdend voorwerp?

Slide 6 - Woordweb

Het lijdend voorwerp is nooit een tijd of een plaats
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp:
Onze nieuwe buren hebben hun huis verbouwd.
A
onze nieuwe buren
B
hun huis
C
er staat geen lv in

Slide 8 - Quizvraag

Maak een zin met een lv bij deze foto

Slide 9 - Open vraag

Wat weet je van het
meewerkend voorwerp?

Slide 10 - Woordweb

Het meewerkend voorwerp is altijd een 'wie'.
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp is nooit een tijd of een plaats.
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp:
Hij gaf zijn zieke buurvrouw een pannetje soep.
A
hij
B
een pannetje soep
C
zijn zieke buurvrouw

Slide 13 - Quizvraag

Tip!
Het onderwerp voert het wwg uit en het meewerkend voorwerp krijgt/ontvangt 
  • Ik geef jou een kus.
  • Onderwerp = ik (voert het uit)
  • Meewerkend voorwerp = jou (ontvangt)

Slide 14 - Tekstslide

Tip!
Maak er een vraagzin van en zet ervoor: aan wie/voor wie
  • Ik geef jou een kus
  • Geef ik een kus?
  • Aan wie geef ik een kus?

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp:
Ik heb mijn jas aan de kapstok gehangen.
A
ik
B
mijn jas
C
aan de kapstok
D
er staat geen lv in

Slide 16 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp
  • Nooit een tijd of een plaats
  • Altijd een wie (aan wie/voor wie)
  • Voert het niet uit maar ontvangt/krijgt/wordt het tegen gezegd

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp:
Ik vertel het aan je ouders, hoor!

Slide 18 - Open vraag

Wat weet je over de
bijwoordelijke bepaling?

Slide 19 - Woordweb

Wat is de bijwoordelijke bepaling:
Ik kom jou om half acht ophalen.
A
ik
B
jou
C
om half acht

Slide 20 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling
  • Zinsdeel/zinsdelen dat overblijft
  • Vaak tijd of plaats
  • Geeft antwoord op een vraag (wie, wat, waar, waarom, hoe, etc.)
  • Kunnen meerdere bwb's in één zin staan

Slide 21 - Tekstslide

Ik ga morgen naar Amsterdam.
Wwg = ga
O = ik
Lv = X
Mv = X
Bwb = morgen (wanneer?) en naar Amsterdam (waarheen?)

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de bwb:
Wij gaan volgende week shoppen.
A
wij
B
gaan shoppen
C
volgende week

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de bwb / bwb's:
De kast staat tegen de muur in de woonkamer.

Slide 24 - Open vraag

Wat is de bwb / bwb's:
De trein vertrekt om zeven uur vanaf perron 2.

Slide 25 - Open vraag

Ik kan alle zinsdelen goed vinden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Welk zinsdeel vind je lastig(er)?

Slide 27 - Open vraag