Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Groep F 7 april
Wie werken in het ziekenhuis?
1 / 36
volgende
Slide 1:
Woordweb
NT2
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
In deze les zitten
36 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Wie werken in het ziekenhuis?
Slide 1 - Woordweb
Waarmee houdt een cardioloog zich bezig?
Slide 2 - Open vraag
Waarmee houdt een neuroloog zich bezig?
Slide 3 - Open vraag
Waarmee houdt een orthodontist zich bezig?
Slide 4 - Open vraag
Waar houdt een geriater zich bezig?
Slide 5 - Open vraag
Waar houdt een anesthesioloog zich mee bezig?
Slide 6 - Open vraag
Weerzien in het ziekenhuis
Slide 7 - Tekstslide
Wat is een co-assistent?
A
Iemand die voor mensen zorgt in het ziekenhuis
B
Iemand die gezakt is voor zijn doktersexamen
C
Iemand die samen met andere assistenten werkt
D
Iemand die leert om dokter te worden
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een specialist in het ziekenhuis?
A
Een dokter die uit het buitenland komt.
B
Een dokter die alleen maar operaties doet
C
Een dokter die geen patiënten ziet.
D
Een dokter die heel veel afweet van een bepaald deel van het lichaam
Slide 9 - Quizvraag
Waarom ligt Iris in het ziekenhuis?
A
Ze is ziek
B
Ze heeft pijn
C
Ze heeft haar been gebroken
D
Ze heeft haar teen gebroken
Slide 10 - Quizvraag
Wat doet Gregory in het ziekenhuis?
A
Hij is ziek
B
Hij is verpleger
C
Hij is arts
D
Hij is co-assistent
Slide 11 - Quizvraag
Waar komt Gregory vandaan?
A
Uit India
B
Uit Nederland
C
Uit Duitsland
D
Uit Italie
Slide 12 - Quizvraag
KNO betekent:
A
kaak, neus en oor
B
keel, neus en oor
C
kaak, neus en oog
D
keel, neus en oog
Slide 13 - Quizvraag
Waarom moet Gregory als co-assistent werken?
A
Hij komt uit India
B
Hij was gezakt voor zijn doktersexamen
C
Hij had niet alle vakken met een voldoende afgesloten
D
Hij was vroeger KNO-arts
Slide 14 - Quizvraag
Wat wil Gregory doen als hij klaar is met zijn studie?
A
Dan wil hij huisarts worden
B
Dan wil hij specialist worden
C
Dan wil hij in India gaan wonen
D
Dan wil hij in een stad gaan wonen
Slide 15 - Quizvraag
Woont Iris nog in de studentenflat?
A
Nee, ze woont in een appartement
B
Nee, ze woont in een klein dorpje.
C
Nee, ze woont in Duitsland
D
Ja, ze woont er nog steeds
Slide 16 - Quizvraag
Vocabulaire
Slide 17 - Tekstslide
gecompliceerd
A
gebroken
B
ingewikkeld
C
vaak
D
heel slecht
Slide 18 - Quizvraag
inmiddels
A
ondertussen
B
trouwens
C
lang geleden
D
volgens
Slide 19 - Quizvraag
Wat is NIET hetzelfde als onthouden
A
herinneren
B
niet vergeten
C
denken
D
herdenken
Slide 20 - Quizvraag
Wat is NIET hetzelfde als praktisch
A
nuttig
B
handig
C
functioneel
D
plat
Slide 21 - Quizvraag
Bij geneeskunde
A
leer je over medicijnen
B
Leer je hoe je zieke mensen beter kunt maken
C
Leer je hoe je moet opereren
D
Leer je hoe je zieke mensen moet onderzoeken
Slide 22 - Quizvraag
Het appartement
A
Een appartement is een woning in een groter gebouw, zoals een flat.
B
Een appartement is een huis zonder tuin
C
Een appartement is een klein huisje
D
Een appartement is een kamer met een bed
Slide 23 - Quizvraag
Grammatica
Slide 24 - Tekstslide
Wat is het object/lijdend voorwerp?
Slide 25 - Tekstslide
Je vindt een lijdend voorwerp zo:
Zoek eerst de persoonsvorm en (eventueel) het 2e werkwoord van de zin.
Zoek dan het onderwerp.
Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde? Je mag de volgorde veranderen.
Slide 26 - Tekstslide
Francien aait haar hond
Slide 27 - Tekstslide
Francien = onderwerp
Slide 28 - Tekstslide
Aait = persoonsvorm
Slide 29 - Tekstslide
Wie/wat aait Francien?
de hond
Slide 30 - Tekstslide
Wat is het l.v.?
Benjamin en Joris eten veel boterhammen
Slide 31 - Open vraag
De buurvrouw, die op de 3e verdieping woont, heeft een baby gekregen.
Slide 32 - Open vraag
De artsen van dit ziekenhuis behandelen veel zieke mensen.
Slide 33 - Open vraag
De trainer vroeg hem om beter zijn best te doen
Slide 34 - Open vraag
De student gaf de mooie rozen aan zijn moeder.
Slide 35 - Open vraag
De docent leerde jullie het lijdend voorwerp
Slide 36 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
SMS klas 5; het lijdend voorwerp thema 3.
Maart 2022
- Les met
49 slides
Taalles
Primary Education
Age 10,11
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Les met
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Zinsontleding
November 2022
- Les met
14 slides
Les 4: lijdend en meewerkend voorwerp
Februari 2024
- Les met
30 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
Mei 2022
- Les met
44 slides
Taal
Primary Education
Woordvolgorde
Juni 2022
- Les met
24 slides
English
Tertiary Education
zinsdelen quiz
September 2024
- Les met
29 slides
LessonUp
Primary Education
Lower Secondary (Key Stage 3)
Upper Secondary (Key Stage 4)
Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
Januari 2023
- Les met
19 slides
Nederlands
Lager onderwijs