6.4 grammatica bijzinnen

even alles herhalen...
van grammatica :)
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

even alles herhalen...
van grammatica :)

Slide 1 - Tekstslide

Het is vervelend als je geen goede handtekening hebt.
O= ,gezegde= , LV= , MV= , BWB= , bijzin=

Slide 2 - Open vraag

Hoewel hij minderjarig is, moet Luuk regelmatig iets ondertekenen en dan ergert hij zich.

O= ,gezegde= , LV= , MV= , BWB= , bijzin=

Slide 3 - Open vraag

bijwoord
Het bijwoord:

- zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of over een ander bijwoord


- geeft een tijd aan

- geeft een plaats aan

- prullenbak

Slide 4 - Tekstslide

verschil bijv nw en bijwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt altijd iets over een zelfstandig naamwoord. 
De lekkere appel
De appel is lekker

Een bijwoord zegt nooit iets over een zelfstandig naamwoord.

Slide 5 - Tekstslide

Woordsoorten: Bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Tekstslide

zowel bijwoord als bijv nw?

- spoedig - zomaar - uitzonderlijk - niet - ook - netjes - slim - hopeloos - waarschijnlijk - vandaag - overigens

Slide 7 - Open vraag

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)
Een persoonlijk voornaamwoord: 
- vervangt een zelfstandig naamwoord (persoon)
- je kunt er geen de, het of een voor zetten (bij een znw wel)

Bijvoorbeeld:
Judy loopt met Joyce naar school.
Zij loopt met haar naar school.

De jongens geven hun werkboek aan de docent.
Zij geven hun werkboek aan hem.

Slide 8 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
Een bezittelijk voornaamwoord:
- staat voor een zelfstandig naamwoord en geeft een bezit aan.

Let op! Zie je ‘jouw’ of ‘uw’ staan, dan is dat altijd een bezittelijk voornaamwoord.

Bijvoorbeeld:
Dat is mijn boek.
Dat boek is de jouwe. (uitzondering)
We gaan hangen op onze parkeerplaats.

Slide 9 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw.)
Een aanwijzend voornaamwoord:
- zijn de woorden: die, deze, dit, dat, zulke en zo'n 
- het wijst naar iets dat verderop in de zin staat
- je geeft ermee aan dat je naar iets wijst

Bijvoorbeeld:
 Die jongen en dat meisje zijn neef en nicht.
 Zo’n auto heeft zulke velgen.

Slide 10 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord (vr. vnw.)
Een vragend voornaamwoord:
- zijn de woorden: wie, wat, welk(e) en wat voor (een)
- vraagt naar een mens, plant, dier of ding
Let op! Geen woorden als ‘wanneer’, ‘waar’ of ‘waarom’

Bijvoorbeeld:
 Welk snoepje wil je?
 Wat voor een broek trek jij aan?
 Wie deed dat?

!! Staat vaak aan het begin van een vraagzin


Bijvoorbeeld:
 Die jongen en dat meisje zijn neef en nicht.
 Zo’n auto heeft zulke velgen.

Slide 11 - Tekstslide

Het onbepaald voornaamwoord

Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn.

Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere: iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).

Slide 12 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
  • Wederkerend = keert terug

  • Soms keert dezelfde persoon terug (= weder) in een zin, zoals bij de werkwoorden (zich)   gedragen en (zich) realiseren. Je zegt immers altijd: 'Ik gedraag me' en 'Wij realiseren ons'. 

  • Alle vormen van 'zich' noemen we bij het woordbenoemen wederkerende voornaamwoorden.

  • Wederkerende voornaamwoorden komen dus ALLEEN voor i.c.m. een wederkerend werkwoord, zoals: zich vergissen, zich schamen, zich ergeren, zich wassen etc.




Slide 13 - Tekstslide

wederkerig
Wederkerige voornaamwoorden:
 elkaar, elkander en mekaar.



Slide 14 - Tekstslide

zich vervelen

Ik verveel me 
jij verveelt je 
u verveelt u
Hij verveelt zich
Wij vervelen ons
Veel gemaakte fout: zich beseffen/realiseren

Slide 15 - Tekstslide

Voornaamwoordelijk bijwoord
 Bestaat uit twee delen:
- er, hier, waar of daar
- voorzetsel


(Bijv. erheen, hiermee, daar.....mee)

Slide 16 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Betrekkelijk voornaamwoord 
Die, dat

Het meisje, dat daar loopt
De jongen, die daar fietst

Slide 17 - Tekstslide

0

Slide 18 - Video

betrekkelijk voornaamwoord
    • Wie staat vaak na een voorzetsel en verwijst naar personen: 
    - Zijn broer, op wie hij veel lijkt, aait de kat nooit.
    • Wat verwijst naar 
    – de onbepaalde voornaamwoorden alles, iets of niets:
     Dat is iets wat hij graag doet.
    – een superlatief: (de overtreffende trap)
     Je kat aaien is het beste wat je bij stress kunt doen.
    een hele zin:
     Hij zat zijn kat te aaien, wat hij bij stress wel vaker deed.

    Slide 19 - Tekstslide

    bijvoeglijke bepaling...
    • zegt iets over een ZN
    • Het aardige meisje heeft een nieuw boek.

    Slide 20 - Tekstslide

     verschil bvb en de bijstelling

    Het verschil met een bijvoeglijke bepaling is dat:

    - een bijstelling direct achter het zelfstandig naamwoord staat,
    - een bijstelling nooit een werkwoordsvorm bevat,
    - en daarbij staat een bijstelling vrijwel altijd tussen komma's.

    Slide 21 - Tekstslide

    Wat heb je geleerd van de herhaling van grammatica?
    Welke vragen heb je nog?

    Slide 22 - Open vraag

    opdracht 15
    beknopte bijzinnen...wat betekent dat ook al weer?

    Slide 23 - Tekstslide

    Te herkennen aan...

    Slide 24 - Tekstslide

    Foutieve beknopte bijzin

    Het verborgen onderwerp is niet hetzelfde als het onderwerp in hoofdzin.


    Na koffie gedronken te hebben, reed de bus verder


    Slide 25 - Tekstslide

    De Amerikaanse Nik Wallenda is in 2013 lopend over een kabel de Grand Canyon overgestoken.

    Slide 26 - Open vraag

    Hij zal dat hebben gedaan na eerst uitvoerig de prestatie van zijn voorganger te hebben bestudeerd.

    Slide 27 - Open vraag

    Dat was Philippe Petit, een Fransman die, om te kunnen koorddanssen, jarenlang intensief trainde.

    Slide 28 - Open vraag

    Het geduld wat de directie met de werknemers had, is op: ze geeft hen geen loonsverhoging.

    Slide 29 - Open vraag

    Met stakingen dreigend krijgt hun woede meer bekendheid.

    Slide 30 - Open vraag

    Nog vóór achten verzamelen de werknemers zich, na eerder een spandoek gemaakt te hebben.

    Slide 31 - Open vraag

    Een van de verslaggevers die ter plaatse is, belt met de redactie voor advies te krijgen.

    Slide 32 - Open vraag

    Meteen geeft de redacteur hem nuttige adviezen en zijn bedoeld om hem beter te laten focussen op zijn taak.

    Slide 33 - Open vraag

    Om de bewoners van een dorpje te testen op hun gastvrijheid klopte Zeus bij elk huis aan.

    Slide 34 - Open vraag

    Nergens had hij onderdak gevonden totdat hij bij een oud, bouwvallig hutje kwam, dat aan het eind van het dorp stond.

    Slide 35 - Open vraag

    huiswerk
    test jezelf grammatica H6...

    Slide 36 - Tekstslide

    Wat heb je opgestoken van deze les?
    Heb je verder nog vragen?

    Slide 37 - Open vraag