Week 19 Ne 3B/K H5 Lezen: mening, argument en conclusie

Mening, argument en conclusie
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Mening, argument en conclusie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Mening, argument en conclusie

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

feit, mening, argument, conclusie

Feit, mening, argument of conclusie?


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom bij Nederlands
bij
bij
Mening, argument en conclusie
  • Mening, standpunt -> eigen
  • Argument -> waarom
  • Conclusie -> herhalen mening en argument
  • Mening, standpunt, argument en conclusie -> signaalwoord

Slide 4 - Tekstslide

Beginpagina zonder timer.

Plaatje aanpassen aan het onderwerp van de les.
Mening, argument en conclusie

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is de laatste zin van alinea 1 een feit, mening,
 argument of conclusie?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lezen H5
Leerdoelen van deze les: 
  • Je weet het verschil tussen een mening, argument en conclusie.
  • Je weet aan welke signaalwoorden je een mening, argument of conclusie kunt herkennen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mening, argument en conclusie
Signaalwoorden: 
Mening: ik vind, volgens mij, naar mijn mening, ik denk

Argument: want, omdat, namelijk, immers

Conclusie: dus, concluderend, dat betekent

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Feiten 
Feiten: zijn dingen die echt zo zijn. Je kunt controleren of ze waar/onwaar zijn. --> objectief
  1. Er staan nu 30% minder koeien in de wei dan vorig jaar.
  2. In 1985 liepen er zomers 2.3 miljoen koeien in de wei.

Vraag je wel altijd af of een feit geloofwaardig is. Soms zijn ze namelijk lastig te checken. Wees kritisch!

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mening
Mening: zijn dingen waar je het mee eens of oneens kan zijn. 
--> subjectief
  1. Het is een mooi gezicht: grazende koeien in de wei
  2. Veel meer boeren zouden hun koeien naar buiten moeten doen.

Meningen herken je (vaak) aan signaalwoorden: ik vind..., volgens mij...

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf op wat een feit/mening is en geef voorbeelden

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Feit of mening?
M&M's zijn de lekkerste snoepjes
A
Mening
B
Feit

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feit of mening?
M&M's zijn snoepjes die bedacht zijn in Amerika
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feit of mening?


Een normaal zakje M&M's bevat een vaste verdeling van bruine, rode, gele, groene en oranje en blauwe M&M's
Een normaal zakje M&M's bevat een vaste verdeling van groene, rode, blauwe, gele, bruine en oranje M&M's
A
Mening
B
Feit

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feit of mening?
Ik heb liever de gele verpakking M&M's
A
Feit
B
Mening

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feit of mening?
M&M's zijn, volgens mijn moeder, veel te duur
A
Mening
B
Feit

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feit of mening?
Elke M&M wordt bedrukt met een kleine letter 'm'
A
Feit
B
Mening

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Argumenten
Als je een mening vertelt, kan je met een argument uitleggen waarom je deze mening hebt. 

Met goede argumenten kan je een ander overtuigen

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mening: Op school moeten we alles op de laptop doen.
Geef een nutteloos en een waardevol argument.

Slide 22 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Maak een keuze en geef argumenten.

1. Je moet altijd een anker meesleuren.
2. Alles wat je laat vallen, raak je voor altijd kwijt.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Argumenten
Argumenten kan je ook in een tekst tegenkomen. Let dan op de volgende signaalwoorden:
  • omdat, daarom, dus, om die reden.
  • doordat, daardoor, waardoor, zodat.
  • met het doel dat, om te, opdat, teneinde, waartoe.
  • want, namelijk, immers.
  • zodat, met het gevolg dat, ten gevolge van.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is in deze zin het argument?
Ik vind dat sporten goed is, want het helpt me tegen verveling.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is in deze zin het argument?
Deelscooters zouden verboden moeten worden, omdat ze voor parkeeroverlast zorgen.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: Jongeren moeten verplicht tot hun 18e deel uitmaken van een sportclub

Geef 3 argumenten voor en 3 argumenten tegen deze stelling.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Rondvraag
Zijn er nog vragen?

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat heb je geleerd?

Hoe heb je dat geleerd?

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies