In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Hoeveel significante cijfers zie je hier? Typ steeds een komma en spatie tussen elk antwoord. 6,2 g 0,02464 mol 34,62 L 230000 kg 0,0000054 L
Slide 5 - Open vraag
Schrijf deze getallen met 2 significante cijfers en in de wetenschappelijke notatie. Gebruik enter om de getallen te scheiden en ^ voor de machten. 62000 0,000564895 1,05686 546,56
Slide 6 - Open vraag
Slide 7 - Tekstslide
Wat is mol?
Slide 8 - Woordweb
Hoeveel gram is 1 mol water?
A
1,008
B
18,016
C
16,00
D
2,016
Slide 9 - Quizvraag
Hoeveel mol is 1,0 kg water?
A
55,5 mol
B
56 mol
C
0,0555 mol
D
0,06 mol
Slide 10 - Quizvraag
Hoeveel moleculen zijn er aanwezig in 4,35 mol water? Hoeveel gram is dat?
A
2,62*10^23 moleculen
78,4 gram
B
2,62*10^23 moleculen
78 gram
C
2,62*10^24 moleculen
78,4 gram
D
2,6*10^24 moleculen
78 gram
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Maak nu eerst opdracht 40
timer
5:00
Slide 17 - Tekstslide
Geef de vergelijking voor het oplossen van ijzer(II)chloride.
Slide 18 - Open vraag
Bereken de molariteit van de FeCl2-oplossing.
A
0,13 M
B
0,134 M
C
0,094 M
D
9,4*10^-2 M
Slide 19 - Quizvraag
Bereken de concentratie van de chloride-ionen in deze oplossing in mol/L
A
0,094 mol/L
B
0,19 M
C
0,19 mol/L
D
0,094 M
Slide 20 - Quizvraag
Notatie
Notatie in boek klopt niet altijd!
Bij vraag 39 en 40 en in rekenvoorbeeld 2 zie je staan 'de molariteit van ... zoutoplossing'
Eigenlijk bestaat dit niet! Als een zout oplost valt het immers uiteen in ionen, dus kan je alleen spreken over de molariteit van de beide ionen. Bij vraag 40 dus [Fe2+] en [Cl-]
Slide 21 - Tekstslide
Ik snap het nu
😒🙁😐🙂😃
Slide 22 - Poll
Terug om 12.50 uur!
Slide 23 - Tekstslide
Zie vraag 43d Peter mengt 100 mL 0,10 M suikeroplossing A met 150 mL van 0,25 M suikeroplossing B. Bereken de molariteit van de suiker in het mengsel van A en B.
A
0,0475 M
B
0,048 M
C
0,19 M
D
0,019 M
Slide 24 - Quizvraag
Hoe bereken je dat?
Oplossing A: 100 mL van een 0,10 M oplossing.
Oplossing B: 150 mL van een 0,25 M oplossing.
(0,100 L * 0,10 M) + (0,150 L * 0,25 M) = 0,0475 mol suiker
Totale volume: 100+150 = 250 mL = 0,250 L
Molariteit = 0,0475/0,250 = 0,19 M
Significantie: klopt!
Slide 25 - Tekstslide
Ik snap de stof van vandaag nu
😒🙁😐🙂😃
Slide 26 - Poll
Als je het nog niet begrijpt
Doen we nog een stapje terug. De molmassa van een stof konden we uitrekenen door de atoommassa's bij elkaar op te tellen.
Doe dit eerst voor ethanol. De formule van ethanol is C2H6O.
Slide 27 - Tekstslide
Als het goed is heb je de molmassa van ethanol gevonden, 46,048 u.
2 C atomen = 2*12 = 24 u
6 H atomen = 6*1,008 = 6,048 u
1 O atoom = 16 u
Alles bij elkaar geeft 46,048 u
Slide 28 - Tekstslide
Als je nu 6,0 gram ethanol in een glas whiskey van 40 mL hebt. Hoeveel mol is dit? Wat is dan de molariteit?