3.3 Spelling

3.3 Spelling
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3.3 Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen!
  • Huiswerk bespreken
  • Terugblikken op de vorige les
  • Lesdoel bespreken
  • Uitleg
  • Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk bespreken!
3.2 Grammatica ( gele snelhechter)
Opdracht 1 t/m 8

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik
  • Ik kan bijvoegelijk naamwoorden benoemen en vinden in een zin.
  • Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen.


Slide 4 - Tekstslide

Wat houdt een bijvoeglijk naamwoord in?
A
Het is een extra woord in de zin, omdat dat mooier lijkt.
B
Je vindt hem door de zin vragend te maken.
C
Vertelt iets over het zelfstandig naamwoord.

Slide 5 - Quizvraag

Toen ik op de blauwe, versleten bank zat, heb ik een heerlijk, warm broodje gegeten.
Benoem de bijvoeglijk naamwoorden in de zin.

Slide 6 - Open vraag

Lesdoel
  • Ik weet hoe ik de persoonsvorm tegenwoordige tijd: ik vorm moet spellen.
  • Ik weet op welke manier ik grenzen aan zinnen kan geven.



Slide 7 - Tekstslide

De persoonsvorm kent 3 vormen
Hele werkwoord:  roepen, brengen
Stam ( -en)     :  roep, breng
Ik vorm          : ik roep, ik breng

Let op!  ( Soms moet je een klinker verdubbelen of een medeklinker weghalen)
Hele werkwoord: lopen, trekken
Stam ( -en): lop, trekk
Ik vorm     : ik loop, ik trek

Slide 8 - Tekstslide

Grenzen aan zinnen
Hoe weet je wanneer je te maken hebt met het begin en einde van een zin?

Slide 9 - Tekstslide

Grenzen aan zinnen
Aan het begin van de zin zet je een hoofdletter.
Aan het eind van een zin zet je een punt, vraagteken of uitroepteken.
Voorbeeld:
Mark eet zijn broodje lekker op.  ( gewone zin)
Slaapt Bonice vannacht bij Miranda? ( vraag zin)
Blijf van die spullen af!                ( uitroep)


Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
Huiswerk:
Boek 3.3 Spelling
Opdracht 1 t/m 8
Vergeet niet de theoriestukken te lezen!

Slide 11 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
  • Ik weet hoe ik de persoonsvorm tegenwoordige tijd: ik vorm moet spellen.
  • Ik weet op welke manier ik grenzen aan zinnen kan geven.

Slide 12 - Tekstslide