Herhaling grammatica 4

Toets
Spelling (zelf)
Grammatica t/m 4 (plot)


1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Toets
Spelling (zelf)
Grammatica t/m 4 (plot)


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les
Kies zelf wat je deze les gaat doen!
- Meedoen met grammatica
- Spelling
- Lezen


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica herhaling
pv
zinsdelen
wg/ng 
hww, kww, zww
ow
lv
mv

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica herhaling 1/3
pv zinsdelen wg/ng hww, kww, zww ow lv mv

VZV
BWB

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica H 4
Samengestelde zinnen
Voegwoorden
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

samengestelde zinnen
In teksten kunnen losse en samengestelde zinnen staan.

Samengestelde zinnen bestaan uit twee losse zinnen die aan elkaar geplakt zijn.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn samengestelde zinnen?
Samengestelde zinnen bestaan uit twee of meer hoofdzinnen of een hoofdzin met een (of meer) bijzin die met elkaar verbonden zijn via een voegwoord.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit wat samengestelde zinnen zijn en geef een voorbeeld.
Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen zijn enkelvoudige zinnen die bij elkaar gevoegd zijn.

Zinnen met twee of meer persoonsvormen (en twee of meer onderwerpen).

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen

De soorten zinnen: 
Hoofdzin + hoofdzin
Ik eet een appel en ik drink thee.
Hoofdzin + bijzinnen
Ik ga naar de tandarts, omdat ik kiespijn heb. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden in samengestelde zinnen
Hoofdzinnen kunnen we met elkaar verbinden. Dit zijn onafhankelijke zinnen van elkaar. Ze worden vaak samengesteld via de voegwoorden 'en', 'of', 'maar', 'want', 'doch', 'dan', 'dus'.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden in samengestelde zinnen
Een hoofdzin kunnen we ook met een bijzin verbinden. De bijzin is afhankelijk van de hoofdzin. Het is geen 'op zichzelf' bestaande zin en kan dus niet los van de hoofdzin voorkomen. Deze zinnen worden vaak samengesteld via de voegwoorden: omdat, terwijl, voordat, nadat, zodat, toen, wanneer, etc.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Samengestelde zinnen

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen
A
In iedere zin staat een pv
B
Als er meerdere pv's in een zin staan, is het altijd een samengestelde zin.
C
In een hoofdzin staan de pv en het ow naast elkaar
D
In een bijzin staan de pv en het ow niet naast elkaar

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij samengestelde zinnen
A
heb je een persoonsvorm
B
heb je geen persoonsvorm
C
heb je altijd meerdere persoonsvormen
D
heb je altijd twee persoonsvormen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je samengestelde zinnen maakt ...
A
Gebruik je een puntkomma.
B
Gebruik je een dubbele punt.
C
Gebruik je verbindingswoorden.
D
Gebruik je voegwoorden.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Herken de
samengestelde zinnen.
A
Ron leest een boek en Lisa leest een krant.
B
Nadat ik veel ijs at, werd ik misselijk.
C
Je denkt steeds dat Sneep Harry dwarszit.
D
Zeist is een plaats die Harry goed kent.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij samengestelde zinnen
A
heb je altijd een voegwoord vooraan
B
heb je altijd een voegwoord tussen de zinnen
C
heb je geen voegwoord nodig
D
heb je soms een voegwoord vooraan en soms tussen de zinnen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten: 
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk - Bezittelijk
Kun je het vervangen door 'hij' of 'hem'?
Dan is het een persoonlijk voornaamwoord

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk - Bezittelijk
Kun je het vervangen door 'hij' of 'hem'?
Dan is het een persoonlijk voornaamwoord.

Kun je het vervangen door 'zijn'?
Dan is het een bezittelijk voornaamwoord.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie haalt jullie op?

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

mijn huis.
mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn pen doet het niet.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanwijzende voornaamwoorden zijn o.a. die, dit, dat, deze. zulke, zo'n en dergelijke. 

  • Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker. 

  • 1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
  • 2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)

  • In zin 1) wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2) een specifieke pen. 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanwijzend voornaamwoord...
Dit
Dat
Deze
Die

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragend voornaamwoord!
WIE
WAT
WELKE
WAT VOOR (EEN)

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies