Oefentoets organen en cellen BASIS

Oefentoets Organen en cellen
5 vragen per basisstof 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefentoets Organen en cellen
5 vragen per basisstof 

Slide 1 - Tekstslide

5 vragen 
Basisstof 1  Organismen 

Slide 2 - Tekstslide

Een ander woord voor organisme is ...
A
een dier
B
de mens
C
chromosoom
D
een levend wezen

Slide 3 - Quizvraag

Welke drie lenskenmerken hebben te maken met stofwisseling?
A
ademhalen, voortplanting, bewegen
B
voeding, reageren op prikkels, ademhaling
C
uitscheiden, ademhalen, voeding
D
bewegen, ademhalen, voortplanting

Slide 4 - Quizvraag

Bij het levenskenmerk stofwisseling horen: 
Ademhaling- bij de mens via de longen.
Voeding - eten wordt afgebroken tot kleine voedingsstoffen die in de darmen wordt opgenomen in het lichaam 
Uitscheiding - afvalstoffen verlaten het lichaam via de blaas of darmen, bij de plant wordt zuurstof afgegeven 


Slide 5 - Tekstslide

Joke ziet een zeehond op het strand. Over welk levenskenmerk gaat deze zin?
A
bewegen
B
reageren op prikkels
C
uitscheiding
D
ontwikkeling

Slide 6 - Quizvraag

uitleg 
Een prikkel is een invloed uit de omgeving. Iets zien is dus een prikkel

(iets horen, ruiken, voelen, ook!) 

Slide 7 - Tekstslide

Van schoenmaat 35 naar 36 gaan 

Groei 
Ontwikkeling 
Een plant die zijtakken met bladeren krijgt 
Door veel vet eten 5 kg zwaarder worden 
In  de puberteit okselhaar en schaamhaar krijgen

Slide 8 - Sleepvraag

uitleg 2 levenskenmerken: 
Groei: in lengte of gewicht, groter of zwaarder worden 
Ontwikkeling: het lichaam veranderd, de bouw van de plant veranderd

Slide 9 - Tekstslide

Als iets nog nooit levenskenmerken heeft gehad is het:
A
levenloos
B
levend
C
dood

Slide 10 - Quizvraag

5 vragen 
Basisstof 2 De bouw van een organisme

Slide 11 - Tekstslide

Biologen onderzoeken organismen op verschillende organisatieniveaus.
Welke volgorde van groot naar klein is correct?
A
orgaanstelsel-orgaan-organisme-weefsel-cel
B
orgaanstelsel-organisme-weefsel-cel -orgaan
C
cel-weefsel-orgaan-orgaanstelsel-organisme
D
organisme-orgaanstelsel-orgaan-weefsel-cel

Slide 12 - Quizvraag

Organisme
Orgaan stelsel
Orgaan
Weefsel
Cel

Slide 13 - Sleepvraag

Joke slikt medicatie voor een goede werking van haar hart.
In welk organisatieniveau valt het hart?

Slide 14 - Open vraag

Welk orgaanstelsel zie je?
A
ademhalingsstelsel
B
bloedvatenstelsel
C
beenderenstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 15 - Quizvraag

verschillende soorten orgaanstelsels

Orgaanstelsels:
Een groep samenwerkende organen noem je een orgaanstelsel

Slide 16 - Tekstslide

Informatie voor de volgende vraag 
In veel weefsels zit tussencelstof. 
ER zijn verschillende soorten tussencelstof, met elk zijn eigen functie. 

Slide 17 - Tekstslide

kraakbeen is door zijn tussencelstof
A
flexibel
B
breekbaar
C
hard

Slide 18 - Quizvraag

5 vragen 
Basisstof 4 Cellen van dieren en planten   

Slide 19 - Tekstslide

Informatie voor de volgende 2 vragen 
dierlijke cel
plantaardige cel

Slide 20 - Tekstslide

Welke cel onderdelen zijn aanwezig bij plantaardige cellen EN dierlijke cellen?
A
celkern, celmembraan, cytoplasma
B
celkern, vacuole, celmembraan
C
celwand, vacuole, bladgroenkorrels
D
celmembraan, celwand, celkern

Slide 21 - Quizvraag

Welke cel onderdelen zijn NIET aanwezig bij dierlijke cellen maar WEL bij plantaardige cellen
A
alleen bladgroenkorrels en celwand
B
alleen celwand en vacuole
C
alleen bladgroenkorrels
D
bladgroenkorrels, celwand en vacuole

Slide 22 - Quizvraag

Begrip
Uitleg
Koppel de begrippen met de uitleg
Stroperige vloeistof van water met veel opgeloste stoffen 
Zorgen voor stevigheid en bestaat uit tussencelstof (alleen bij planten)
Dun vlies wat om de cel ligt 
Regelt alles wat er in de cel gebeurt 
Blaasjes gevult met vocht (alleen bij planten)
Celmembraan
celkern 
Cytoplasma
Vacuole
Celwand

Slide 23 - Sleepvraag

Liggen de bladgroenkorrels in de vacuole?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

Welke cel heeft bladgroenkorrels?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Plantaardige en dierlijke cellen
D
Geen van beiden

Slide 25 - Quizvraag

5 vragen 
Basisstof 5 Groei en ontwikkeling bij de mens 

Slide 26 - Tekstslide

                                         Levensfasen 
Iemand van 6-12 jaar leert lezen en schrijven en is een ............
In de fase ................ leer je zelfstandig worden. Je bent dan tussen de 16-21 jaar. 
Als ................... kom je in aanraking met nieuwe gevoelens, het schaamhaar en okselhaar gaat groeien en je krijgt een groeispurt. 
Van 0-1,5 ben je ........................ daarna komt de fase ....................... en bij de leeftijd 4-6 heet de fase ....................
In de leeftijd 21-65 jaar krijg je vaak kinderen en ga je werken. Deze fase heet .......................... Na je 65e kun je meer lichamelijke problemen krijgen. Die fase noem je: ...............................
oudere 
volwassene
adolescent
Schoolkind
puber
baby
kleuter 
peuter 

Slide 27 - Sleepvraag

Wanneer ben je volwassen?
A
21 jaar
B
25 jaar
C
18 jaar
D
16 jaar

Slide 28 - Quizvraag

Op welke leeftijd ben je volgroeid?
(antwoord =2 cijfers)

Slide 29 - Open vraag

Zet de levensfasen in juiste volgorde. Begin bij 0 jaar 
0-1.5
1,5-4
4-6
6-12
12-16
16-21
21-65
65-dood
kleuter
volwassene
peuter 
adolescent
bejaarde
baby 
puber 
schoolkind

Slide 30 - Sleepvraag

Tot wanneer is je geestelijke groei en ontwikkeling gestopt?
A
tot je 18e
B
tot je 65e
C
tot je 21e
D
tot je dood

Slide 31 - Quizvraag