Les 4 Blik- en gezichtsveld

Blik en gezichtsveld
Gezichtsveld = bij gefixeerd recht vooruit kijken, alles wat binnen deze kegel van 1° zich bevindt wordt scherp waargenomen
Een normaal gezichtsveld beslaat 180°.
Blikveld= met een bewegend oog en een stilstaand hoofd binnen de smalle kegel van 1°. De grootte van het blikveld wordt bepaald door de motiliteit van het oog.

 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
OB

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Blik en gezichtsveld
Gezichtsveld = bij gefixeerd recht vooruit kijken, alles wat binnen deze kegel van 1° zich bevindt wordt scherp waargenomen
Een normaal gezichtsveld beslaat 180°.
Blikveld= met een bewegend oog en een stilstaand hoofd binnen de smalle kegel van 1°. De grootte van het blikveld wordt bepaald door de motiliteit van het oog.

 

Slide 1 - Tekstslide

Blik en gezichtsveld
De grootte van het gezichtsveld wordt bepaald door de uiterste randen van ons netvlies en de vorm van het gelaat.


Slide 2 - Tekstslide

Blinde hoek bij een positieve correctielens
De blauwe lijn geeft namelijk het blikveld
aan van een glas zonder sterkte.
Een plan glas bevat geen prisma’s,
waardoor de lichtstralen ook niet breken.
De rode lijnen geven het mogelijke
blikveld van het correctieglas aan

Slide 3 - Tekstslide

Blinde hoek bij een positieve correctielens
Het veld tussen 1 en 2 wordt dus niet
waargenomen.  Dit levert een blinde
hoek op waarvan de grootte in prdpt
kan worden uitgedrukt.

Slide 4 - Tekstslide

De grootte van de blinde hoek bij een positieve lens
Voorbeeld:
Een glas heeft een sterkte van +12,0 dpt en een schijfdiameter van 5 cm. Je kunt dus maximaal 2,5 cm  naast het centrum kijken,
De beeldsprong aan de rand van de lens is dan:
δ = d * T’
δ = 2,5 x 12,0 = 30 prdpt.

Slide 5 - Tekstslide

De hoek tussen lijn 1 en 2 is dus 30 prdpt. Dit betekent dat je 30 cm niet ziet op een afstand van 1 meter. Als je naar iets kijkt op een afstand van 10 meter, dan zie je een gebied van (10 meter x 30 =) 300 cm niet
1 prdpt= cm/m 
blindehoek= prdpt x m=   cm
10 m
30 prdpt     
blindehoek op 10 m = 10 x 30= 300 cm


Slide 6 - Tekstslide

De gezichtsveld-beperkende werking kan, vooral in het verkeer, zeer hinderlijk zijn.

Deze beperking is niet in één richting aanwezig maar bevindt zich om de gehele omtrek van het gezichts- c.q. blikveld. Dit verschijnsel wordt ook wel ringscotoom (=uitval) genoemd.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 37 werkboek
Hoe groot is de blinde hoek die ontstaat bij een correctieglas van S +8,0 die een diameter van 4 cm heeft?
4/2= 2 cm naast centrum
Deviatie= d x T'= 2 x 8= 16 prdpt
b. Hoeveel cm wordt niet waargenomen op een kijkafstand van 12 meter?
12 x 16= 192 cm

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 38 werkboek
Hoe groot is de blinde hoek die ontstaat bij een correctieglas van S +9,5 die een diameter van 4,2 cm heeft?
4,2/2= 2,1 cm
Deviatie= 2,1 x 9,5= 19,95 prdpt
b. Hoeveel cm wordt niet waargenomen op een kijkafstand van 8 meter?
8 x 19,95= 159,5 cm

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Jack in de box
Het oog wil naar een bepaald voorwerp (L) kijken. Vervolgens gaat het oog bewegen naar de rand van het glas om zich te fixeren op het voorwerpen. Op een gegeven moment bevindt het voorwerp zich binnen de blinde hoek. Het voorwerp verdwijnt dan. Dit komt doordat het object in het ringscotoom, dat een tegengestelde beweging maakt, komt te liggen. Draait het oog weer terug dan verschijnt het genoemde object weer. Je noemt dit het ‘Jack in de box’ fenomeen.

Slide 11 - Tekstslide

Overlapping gezichtsveld bij een negatieve lens
Bij negatieve correcties, waarbij de prismatische werking net andersom is dan bij positieve lenzen, krijg je geen blinde hoek omdat het gezichtsveld via het correctieglas wordt vergroot en daardoor het gezichtsveld buiten het correctieglas overlapt.

Slide 12 - Tekstslide

Vergroting/verkleining van het gezichtsveld berekenen
Ng= 1 – gT’
Ng = netvliebeeldvergroting gezichtsveld
g = h.a. + 7 mm   eenheid in de
formule is meters.
T'= brilsterkte

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 38 werkboek
Hoe groot is de vergroting van het gezichtsveld bij een correctieglas van
S – 5,50 die gedragen wordt op een h.a. van 13 mm?
Ng= 1 – g x T’
g = h.a. + 7 mm = 13+7= 20 mm= 0,02 m
Ng= 1 - (0,02 x –5,5)
Ng= 1 - (-0,11) = 1+0,11= 1,11
Ng= 1,11 x
111-100= 11 % vergroting

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 39 werkboek
 Hoe groot is de vergroting van het gezichtsveld bij een correctieglas van
S + 4,75 die gedragen wordt op een h.a. van 14 mm?
Ng= 1 – g x T’
g = h.a. + 7 mm = 14+7= 21 mm= 0,021 m
Ng= 1 - (0,021 x 4,75) = 0,9 X
100-90= 10 % verkleining


Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 40 werkboek
Een correctieglas van S + 6,0 geeft een gezichtsveld-vergroting van 0,892x. Op welke hoornvliesafstand wordt dit glas gedragen?
Ng= 1 – g x T’                             T'= +6           Ng= 0,892
0,892= 1 – g x 6
0,892 –1= -  g x 6
-0,108 = - g x 6     -g= -0,108/6= -0,018     -g= -0,018  g= 0,018m = 18mm
g= ha +7
18= ha +7      ha = 18-7= 11 mm_




Slide 16 - Tekstslide

Vergroting/verkleining van het blikveld berekenen
Omdat we nu met een bewegend oog te maken hebben, gebruiken M: het middelpunt waar het oog om beweegt.
Nb= 1 – m x T’
Nb= netvliesbeeldvergroting blikveld
m= ha+13mm    in meters
T'= brilsterkte

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 41 werkboek
 Hoe groot is de vergroting van het blikveld bij een correctieglas van S – 12,0 die gedragen wordt op een h.a. van 11 mm?
m = h.a. + 13 mm = 11+13= 24 mm= 0,024 m
Nb= 1 – mT’
Nb= 1 - (0,024 x -12)
Nb= 1,29 x   dus een vergroting van 29%


Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 42 werkboek
Hoe groot is de vergroting van het blikveld bij een correctieglas van S +9,75 die gedragen wordt op een h.a. van 10 mm?
m = h.a. + 13 mm = 10+13= 23 mm= 0,023 m
Nb= 1 – mT’
Nb= 1 - (0,023 x 9,78)
Nb= 0,786 x          100-78,6= 22,4
22,4 % verkleining

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 43 werkboek
Een correctieglas wordt gedragen op een h.a. van 12 mm en de blikveldvergroting is 1,225x. Wat is de correctiesterkte?
m= ha +13= 12+13=25 mm= 0,025 m
1,225= 1- 0,025 x T
1,225 –1= - 0,025 x T
0,225 = - 0,025 x T’
T'= 0,225/-0,025=- 9 dpt


Slide 20 - Tekstslide

Meervoudige glazen en de grootte van het blikveld bij het lezen
Als je door een sleutelgat van een gesloten deur in een ander kamer wilt kijken, dan is het bekend dat je het oog dichtbij dat sleutelgat moeten houden om de achterliggende kamer te kunnen overzien. Ook speelt de grootte van het sleutelgat een rol en of we iets willen zien dat ver of minder ver vanaf het sleutelgat is verwijderd.
Als je het bovenstaande koppelt aan bifocale glazen, dan krijg je de volgende vergelijking:
•    dichtbij het sleutelgat = h.a.
•    Grootte sleutelgat = de grootte van het leesdeel.
•    Afstand waar het voorwerp zich voor het sleutelgat bevindt = de leesafstand.

Slide 21 - Tekstslide

Meervoudige glazen en de grootte van het blikveld bij het lezen

Slide 22 - Tekstslide

Berekening
De grootte van het blikveld bij leesdelen is te berekenen via de volgende formule:
(q-p)/m * leesafstand
q = diameter/grootte van het leesdeel (in mm)
p= pupildiameter (in mm)
m = h.a. + 13 mm (in mm)
Leesafstand (in cm)

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 44 werkboek
Hoe groot is het leesblikveld (horizontaal en verticaal) van een bifocaalglas type CT halve maan (24 x 14)? De bril wordt gedragen op een h.a. van 12 mm en de leesafstand is 35 mm. De pupil heeft een diameter van 4 mm.  

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 44 werkboek
p= pupildiameter (in mm)= 4mm
m = h.a. + 13 mm (in mm)= 12+13= 25 mm
Leesafstand (in cm) = 35 cm
q = horizontaal(eerste getal van het type glas) = 24 mm
q = verticaal (2de getal van het type glas)= 14 mm

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 44 werkboek
Blikveldbreedte = (q-p)/m * leesafstand
Blikveldbreedte = (24-4)/25 * 35
Blikveldbreedte = 28 cm 

Blikveldhoogte = (q-p)/m * leesafstand
Blikveldhoogte = (14-4)/25 * 35
Blikveldhoogte = 14cm

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 45 werkboek
Hoe groot is het leesblikveld (horizontaal en verticaal) van een bifocaalglas type CT (25 x 14)? De bril wordt gedragen op een h.a. van 14 mm. De additie is 2,0 en de persoon accommodeert zelf 0,5 dpt.  De persoon heeft een pupildiameter van 3 mm.


Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 46 werkboek
 Hoe groot is het lees- en tussenlees- blikveld (horizontaal en verticaal) van een trifocaalglas type CT (28 x 21)? De bril wordt gedragen op een h.a. van 13 mm. De additie is 3,0 en de persoon accommodeert zelf niet.  De persoon heeft een pupildiameter van 2,5 mm.

Slide 29 - Tekstslide

Ng= 1 – g x T’
g = h.a. + 7 mm= 12+7=19mm= 0,019m
Ng= 9% verkleining = 0,91 
Ng= 1 – g x T’ 
0,91= 1- 0,019 x T'
0,91 -1= -0,019 x T'
-0,09=-0,019 x T'          T'= -0,09/-0,019=+4,736

Slide 30 - Tekstslide

Samenvatting
•    Alles wat je waarneemt met een stilstaand oog heet gezichtsveld.
•    Alles wat je scherp kan waarnemen d.m.v. een bewegend oog heet blikveld.
•    Positieve correctie lenzen geven een verkleining van gezichts- en blikveld.
•    Negatieve correctie lenzen geven een vergroting van gezichts- en blikveld.
•    Positieve correctieglazen veroorzaken een ringscotoom.
•    De grootte van het blikveld van leesdelen bij bi- en trifocale lenzen wordt bepaald door de afmeting van dat leesdeel, de h.a., de pupilgrootte en de leesafstand.


Slide 31 - Tekstslide