Proefwerk 3 - leerjaar 2

Proefwerk 3
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Proefwerk 3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kritisch lezen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kritisch lezen
Informatie in teksten is niet altijd betrouwbaar.
Daarom moet je een tekst kritisch lezen.

Kritisch lezen betekent:
letten op de deskundigheid van de schrijver,
het doel van de tekst en de bron (waar je de informatie vond: krant, website of boek). 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk het filmpje over
kritisch lezen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Kritisch lezen - deskundigheid

Een schrijver is deskundig als hij zich uitgebreid in het onderwerp heeft verdiept of veel ervaring heeft met het onderwerp. Hoe deskundiger de schrijver, hoe betrouwbaarder de tekst.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kritisch lezen - doel

Wat wil de schrijver van de tekst bereiken?
Wil hij alleen feitelijke, dus onpartijdige, informatie geven of wil hij de lezer overtuigen of activeren?
Een objectieve tekst is vaak betrouwbaar, maar dan moet die tekst wel volledig zijn en geen belangrijke feiten weglaten.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kritisch lezen - bron

Kijk naar de datum waarop de tekst is gepubliceerd en uit welke bron de tekst komt. Als de tekst lang geleden verschenen is, kan het zijn dat de informatie in de tekst niet meer klopt.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een tekst is betrouwbaar
als de schrijver
A
ook een eigen standpunt over het onderwerp geeft.
B
maar één deskundige aan het woord heeft gelaten.
C
het doel van de tekst duidelijk aangeeft.
D
de schrijver belangrijke feiten en bronnen heeft genoemd

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit wat in deze vraag gevraagd wordt:
'Wat is de directe aanleiding voor het schrijven van de tekst?

Slide 10 - Open vraag

Wat is er gebeurd of wat heeft de schrijver meegemaakt, waardoor hij deze tekst heeft geschreven?
Het doel van een tekst

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanleiding of doel
Vragen over de:
- aanleiding voor het schrijven van een tekst
- doel van de tekst
zijn twee verschillende vragen en
kunnen geen zelfde antwoord krijgen!

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je doen als er in het proefwerk gevraagd wordt om te citeren?

Slide 13 - Open vraag

Citeren is het letterlijk kopiëren van andermans woorden. Dit kan een zin, zinsdeel of alinea zijn.

Als er in het proefwerk staat dat je moet citeren, dan moet je letterlijk een stuk uit de tekst overschrijven.
Citeren van een zin doe je zo:
Noteer de:
de eerste twee woorden .... de laatste twee woorden
of
schrijf de hele zin op.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kan een schrijver ervoor zorgen dat de lezer kan weten dat de gegeven informatie betrouwbaar is?
A
De schrijver citeert heel veel in de tekst. De lezer kan zo de informatie controleren en vaststellen of de informatie betrouwbaar is.
B
De schrijver noemt in de tekst de aanleiding voor het schrijven van de tekst. De lezer kan zo de informatie controleren en vaststellen of de informatie betrouwbaar is.
C
De schrijver noemt in de tekst de bron voor de informatie die hij geeft. De lezer kan zo de informatie controleren en vaststellen of de informatie betrouwbaar is.
D
De schrijver noemt in de tekst de titel en de subtitels. De lezer kan zo de informatie controleren en vaststellen of de informatie betrouwbaar is.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekst en publiek

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekst en publiek

Om zijn schrijfdoel te bereiken, houdt een schrijver rekening met zijn publiek, lezers. Bijvoorbeeld: jongeren, sportliefhebbers, ouderen.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk het filmpje over
tekst en publiek

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Tekst en publiek: onderwerp

Een tekst over popmuziek is meestal voor jongeren bedoeld.

Een tekst over wat je kunt doen na je pensioen is vooral bedoeld voor ouderen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekst en publiek: taalgebruik

Teksten in jongerentijdschriften hebben korte zinnen, weinig moeilijke woorden en meer moderne woorden. Teksten in tijdschriften voor volwassenen hebben vaak lange zinnen en veel moeilijke woorden.

In teksten voor jongeren wordt de lezer met ‘je’ aangesproken. In teksten voor volwassenen kan de lezer ook met ‘u’ worden aangesproken.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekst en publiek: bron

Een tekst in het tijdschrift AutoWeek is bedoeld voor autofans, 
Voetbal International voor fans van voetbal en 
Cosmopolitan voor mode- en make-upfans.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekst en publiek: lay-out
Lay-out van een tekst = opmaak van een tekst

In jongerentijdschriften zie je veel illustraties, grote koppen,
veel kleuren en lettertypen. 

Teksten voor volwassenen zien er vaak neutraler uit dan
teksten voor jongeren.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een tekst over energielabels op apparaten zal bedoeld zijn voor
A
jongeren
B
volwassenen
C
dat kun je zonder de tekst niet weten

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een tekst over energielabels over paarden zal bedoeld zijn voor
A
jongeren
B
volwassenen
C
dat kun je zonder de tekst niet weten

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waaraan kun je zien of een tekst voor jongeren of voor volwassenen is geschreven?
A
de bron, de lay-out, het onderwerp en taalgebruik.
B
de aanleiding, het publiek en aan de woorden je en u.
C
dat kun je zonder de tekst niet weten.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverbanden - opsomming
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte. 
Je kunt een opsomming ook herkennen aan een dubbele punt (:), liggende streepjes (–), getallen (1, 2, 3) of dots (•). 

Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd, dan noem je dat een opsommend verband.




Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverbanden - tegenstelling
Signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant … aan de andere kant. 

Een tegenstellend verband geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Proefwerk 3

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies