Hoe doe je dat nou?
1. Zoek altijd eerst de persoonsvorm. Zet hiervoor en hierachter een streepje.
Dit weekend | ga | ik met mijn ouders naar de Efteling.
2. Kijk welke delen van de zin voor de persoonsvorm kunnen. Verander een paar keer de volgorde van de zin. Welke stukjes van de zin moeten altijd bij elkaar blijven?
Ik| ga | dit weekend | met mijn ouders| naar de Efteling.
Met mijn ouders | ga | ik | dit weekend | naar de Efteling.
Naar de Efteling| ga | ik | dit weekend | met mijn ouders.
Ga | ik | dit weekend | met mijn ouders | naar de Efteling?
Dit weekend | ga | ik | met mijn ouders | naar de Efteling.