Herhaling hormonen

Hormonen
Hoofdstuk 13 Hormonen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hormonen
Hoofdstuk 13 Hormonen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H13 herhaling
Je kunt goed omschrijven wat een hormoon is. Je kunt uitleggen waarom een hormoon specifiek maar op één type cellen inwerkt en hoe de mechanismen van zo’n werking kunnen uitleggen. Je kunt voorspellen wat er gebeurt bij een verandering in hormoonafgiften. Je moet kunnen uitleggen waarom het van belang is dat hormonen ook weer uit je bloed verdwijnen.

BINAS 67 K: chemische structuur hormonen
BINAS 89 A t/m C: de werking en plaats van productie


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hormonen
Hormoonklier: cellen die hormonen produceren

Hormonen afgegeven aan bloed (inwendige milieu).

Doelwitorganen hebben receptoren voor dat hormoon.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regeling
Hypothalamus is deel van hersenen, ontvangt informatie uit hele lichaam.
Hypothalamus communiceert via neurohormonen via bloed of via neuronen.

Hypofyse maakt hormonen en zet andere organen aan het werk.
Zie BINAS 89C

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regeling
Neuronen in hypothalamus kunnen ook hormonen afgeven aan bloed en komen daarna bij hypofyse:

RH: stimulerend, IH: remmend
Zie BINAS 89A

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Negatieve 
terugkoppeling

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Positieve 
terugkoppeling: product zorgt voor meer product 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tot nu toe...
Hormonen zijn boodschappers via het bloed. 
Vaak gereguleerd via hypothalamus en hypofyse.

Hormoonklier > hormoon > bloed > doelwitorgaan
Doel hormoon: maken eiwit, processen aanzetten/versnellen.

Doel bereikt? Negatieve, soms positieve, terugkoppeling.



Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen hypofyseachterkwab en hypofysevoorkwab?
A
achterkwab werkt via negatieve terugkoppeling, voorkwab via positieve terugkoppeling
B
achterkwab maakt hypofyse hormonen, voorkwab neurohormonen
C
achterkwab bevindt zich achter de hersenstam, voorkwab voor de hersenstam
D
achterkwab reageert op neurohormonen en voorkwab op releasing hormonen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke hormonen kunnen het celmembraan passeren?
1.2 leren: werking van hormonen!
A
steroïde hormoon
B
peptide hormoon
C
amino/tyrosine hormoon

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke groep hormonen is er ook een second messenger nodig?
A
steroïde hormoon
B
peptide hormoon

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Regeling glucose gehalte
  • Onder invloed van insuline wordt glucose in de spier en levercellen omgezet in glycogeen. Waarom?
  • Hierdoor daalt de bloedsuikerspiegel. 
  • Onder invloed van glucagon wordt glycogeen omgezet in glucose
  • Hierdoor stijgt de bloedsuikerspiegel. 

Slide 13 - Tekstslide

Glucose verandert osmotische waarde, glycogeen niet
Glucose gehalte regeling

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diabetes
Diabetes type 1: geen vorming insuline > geen daling bloedsuiker

Diabetes type 2: receptoren minder gevoelig voor insuline, daardoor minder opname glucose door lichaamscellen.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Laag calciumgehalte
- Bijschildklier scheidt parathormoon af (PTH) (ANTAGONIST =CALCITONINE)

- Calciumionen komen vrij uit de botten
- Niercellen nemen meer calcium op uit voorurine
- Niercellen vormen vitamine D -> darmcellen nemen extra calcium op uit het voedsel

- Uiteindelijk stijgt het calciumgehalte in het bloed weer tot de norm

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoog calciumgehalte
- Schildklier geeft calcitonine af (ANTAGONIST IS PTH)

- Botcellen halen calcium uit bloed
- Niercellen nemen minder calcium op uit voorurine

- Uiteindelijk daalt de calciumconcentratie weer tot de norm

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Botweefsel
Osteoblasten
Aanmaken bot
Osteoclasten
Afbreken bot

verband oestrogeen en botontkalking

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homeostase: ADH
Het anti-diuretisch hormoon (ADH, anti-plashormoon) speelt een belangrijke rol bij het in stand houden van de osmotische waarde van het interne milieu.
Een hoog ADH-gehalte zorgt voor meer terugresorptie/heropname van water van de voorurine naar het bloed; hierdoor zal een individu dus minder gaan plassen. Dit heefteffect op de osmotische waarde van een individu.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

18 Een sporter heeft getraind en flink getranspireerd. Kies bij (*) steeds de juiste optie:
zweten → hogere/lagere* osmotische waarde bloed
→ meer/minder* ADH-productie → meer/minder* terugresorptie water
→ meer/minder* plassen → hogere/lagere* osmotische waarde bloed.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Binas 89A!!!
Beantwoord de volgende vragen met behulp van Binas.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Frisdrank
Martine drinkt na het spelen van een hockeywedstrijd een aantal glazen frisdrank. In totaal drinkt zij een liter van deze drank, die voornamelijk bestaat uit water en ruim 5% suiker. Als gevolg hiervan veranderen de concentraties van hormonen in haar bloed.
- Van welk van de hormonen adrenaline, glucagon, insuline en thyroxine stijgt de concentratie in haar bloed zeker als reactie op het drinken van de frisdrank?
A
Van adrenaline.
B
Van glucagon.
C
Van insuline.
D
Van thyroxine.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk hormoon zorgt ervoor dat er voldoende water wordt teruggenomen door het nefron (= resorptie)
A
Aldosteron
B
ADH
C
EPO
D
Vitamine D

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verschijnselen die kunnen optreden bij een persoon met een verhoogde thyroxine-afgifte zijn:
A
Daling van de stofwisselingssnelheid
B
Gewichtstoename
C
Verlaging van de lichaamstemperatuur
D
Versterking van de hartwerking

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er bij mensen die weinig leptine produceren?
A
Meer hongergevoel
B
Minder hongergevoel
C
Massa van vetweefsel neemt toe
D
Massa van vetweefsel neemt af

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

leren en oefenen H13
Maak een keuze en aan de slag
Het is basis om de betekenis van begrippen te kennen
Opgaven maken examensprint (online) en eindexamensite

Toepassen leer je door (examen)opdrachten kritisch te maken en na te kijken.





Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies