PV, wwg, zinsdelen en ond.
1. Mijn vriend Mounir leest op de bank een stripboek.
2. Onze kat wil steeds op het aanrecht springen.
3. Hoeveel geld heb jij gespaard?
4. De monteur controleert het toerental van de motor.
5. Moesten jullie je na afloop van de les melden bij de conciërge?
6. Ik heb een blaadje van de kalender gescheurd.
7. Hij wacht hier al een hele tijd op de bus.
8. Dat zal me niet nog eens gebeuren!