Les 10 Werkwoordspelling: extra oefenen met combinatieoefening

WERKWOORDSPELLING
LES 10: Regels werkwoordsvormen en waarom werkwoordspelling (herhaling)
Nederlands
 VWO 2 P1 2022-2023
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

WERKWOORDSPELLING
LES 10: Regels werkwoordsvormen en waarom werkwoordspelling (herhaling)
Nederlands
 VWO 2 P1 2022-2023

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les heb je geleerd...
...hoe je de verschillende werkwoordsvormen kunt herkennen in een zin.
...hoe je de verschillende werkwoordsvormen moet spellen.
...wat een samengestelde zin is.
...hoe je de persoonsvormen en onderwerpen uit een zin kunt halen.
...wat voegwoorden zijn.
...hoe je de voegwoorden kunt opschrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Voordat we verder gaan ...
... herhalen we de regels die horen bij de verschillende werkwoordsvormen.
Waarom? Als je de regels kent, kun je deze toepassen en tot de juiste spelling komen!
  • Ga naar Lessonup werkwoordspelling les 10.
  • Beantwoord vraag 1 t/m 15 individueel.
  • Je krijgt hiervoor 10 minuten.
  • Je kunt de antwoorden niet zelf controleren.
  • Als de tijd voorbij is, bespreken we de antwoorden.
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide


1. Welke regel gebruik je bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud (ik-vorm/ik-vorm+t)?

Slide 4 - Open vraag

Let op!
2. Als 'je' of 'jij' achter de persoonsvorm (t.t.) staat, gebruik je de ... ik-vorm / de ik-vorm+t.

Slide 5 - Open vraag

Let op!
3. Als 'je moeder' achter de persoonsvorm (t.t.) staat, gebruik je de ... ik-vorm / de ik-vorm+t.

Slide 6 - Open vraag


4. Welke regel gebruik je bij de persoonsvorm verleden tijd - zwakke werkwoorden?

Slide 7 - Open vraag

Let op!
5. Wanneer schrijf je bij de persoonsvorm (v.t.) ook een -n (achter -de of -te)?

Slide 8 - Open vraag


6. Welke regel gebruik je bij de persoonsvorm verleden tijd - sterke werkwoorden?

Slide 9 - Open vraag


7. Welke regel gebruik je bij het onvoltooid deelwoord?

Slide 10 - Open vraag


8. Welke regel gebruik je bij het voltooid deelwoord dat eindigt op een -d of -t?

Slide 11 - Open vraag


9. Welke regel gebruik je bij het voltooid deelwoord dat eindigt op -en?

Slide 12 - Open vraag


10. Welke regel gebruik je bij het voltooid deelwoord dat wordt gebruikt als bijvoeglijk naamwoord?

Slide 13 - Open vraag

Let op!
11. Wanneer is er sprake van een uitzondering en schrijf je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord met dubbel -d of dubbel -t?

Slide 14 - Open vraag

Let op!
12. Wanneer is er sprake van een uitzondering en schrijf je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord met -en?

Slide 15 - Open vraag


13. Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 16 - Open vraag


14. Hoe vind je het onderwerp?

Slide 17 - Open vraag

15. Welke stappen volg je als je de vorm waarin een werkwoord in de zin staat moet benoemen?

Slide 18 - Open vraag

Conclusie:
In hoeverre ken je de regels? Wat ga je doen om de regels te leren kennen?

Slide 19 - Open vraag

Aan de slag!
 Maak dan de opdrachten op de volgende slides.

Benoem de werkwoordsvorm. Kies uit de vormen die je tot nu toe hebt geleerd:

  • persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
  • persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
  • onvoltooid deelwoord (odw)
  • voltooid deelwoord (vdw)
  • voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord (bn)
Geef ook aan of het gaat om een enkelvoudige of een samengestelde zin.

Slide 20 - Tekstslide

Benoem de werkwoordsvorm. Enkelvoudige of samengestelde zin?

1. Mijn vader VINDT het maar niks.

Slide 21 - Open vraag

Benoem de werkwoordsvorm. Geef ook aan of het een enkelvoudige of een samengestelde zin is.

2. Mijn vader VOND het WK maar niks, omdat hij wist wat er allemaal in Qatar was gebeurd.

Slide 22 - Open vraag

Benoem de werkwoordsvorm. Geef ook aan of het een enkelvoudige of een samengestelde zin is.

3. Mijn vader heeft een horloge GEVONDEN.

Slide 23 - Open vraag

Benoem de werkwoordsvorm. Geef aan of het een enkelvoudige of een samengestelde zin is.

4.HOPEND op een goede afloop, keken zij naar de film.

Slide 24 - Open vraag

Benoem de werkwoordsvorm. Geef aan of het een enkelvoudige of een samengestelde zin is.

5. Het GESTOLEN horloge is weer terecht.

Slide 25 - Open vraag

Eerder heb je geleerd...
... waarom je werkwoordspelling leert. 

We concludeerden toen dat de spellingingcontrole niet alle fouten uit je teksten haalt. Nou en? Waarom zou dat moeten? Waarom zouden al je teksten zo min mogelijk spelfouten moeten bevatten?

Het antwoord op deze vraag, geef je zelf aan het einde van deze les.

Slide 26 - Tekstslide

Taalverzorging = belangrijk!

Taalverzorging (spelling, grammatica en interpunctie) is belangrijk. Niet alleen bij Nederlands, maar ook bij andere vakken. En eigenlijk gaat het nog verder. Taalverzorging is niet alleen belangrijk op school, maar ook daar buiten. Taal is belangrijk bij (bijna) alles wat je doet. 

Waarom?

Slide 27 - Tekstslide

Fouten in verschillende tekstsoorten

1.  appje naar een klasgenoot
2. persoonlijke aantekeningen van een les
3. boodschappenlijstje
4. sollicitatiebrief 
5. mail aan je docent
6. schrijfopdracht voor Nederlands
7. bericht op Instagram
8. schrijfopfdracht voor biologie
9. appje naar je ouders


Slide 28 - Tekstslide

Fouten maken mag absoluut (niet)!
Onderstaande opdracht maak je op slide 30
Je gebruikt voor deze opdacht de tekstsoorten op slide 28.

  • Maak een volgorde (1 t/m 9) van ‘fouten maken mag absoluut niet’ naar   ‘fouten maken mag’
  • Op 1 staat de tekstsoort waarin absoluut geen fouten mogen worden gemaakt. 
  • Op 10 staat de tekstsoort waarin het het minst erg is als er fouten in worden gemaakt. 
  • Daartussen staan de andere tekstsoorten op volgorde.

Je krijgt hiervoor 5 minuten.
timer
5:00

Slide 29 - Tekstslide

Gebruik de tekstsoorten op slide 28.

Maak een volgorde (1 t/m 9) van ‘fouten maken mag absoluut niet’ naar ‘fouten maken mag’.

Slide 30 - Open vraag

Klaar?
Ben je eerder klaar?

Maak dan alvast een begin aan de volgende opdrachten op slide 32 t/m 40.

Je kunt de antwoorden niet zelf controleren. 

We bespreken ze in de klas. 


Slide 31 - Tekstslide

1. Stel je voor: Je leest een nieuwsbericht in de krant. Dit bericht zit vol spelfouten.

Wat vind je hiervan? Wat denk je hierover? Wat voel je hierbij?

Slide 32 - Open vraag

2. Stel je voor: Je leest een artikel in het tijdschrift van Freek Vonk. Dit artikel zit vol spelfouten.

Wat vind je hiervan? Wat denk je hierover? Wat voel je hierbij?

Slide 33 - Open vraag

3. Stel je voor: Je krijgt een appje van de mini-mentoren. Dit appje zit vol spelfouten.

Wat vind je hiervan? Wat denk je hierover? Wat voel je hierbij?

Slide 34 - Open vraag

4. Stel je voor: Je ouders krijgen een mail van mevrouw De Blocq. Deze mail zit vol spelfouten.

Wat vinden zij hiervan? Wat denken zij hierover? Wat voelen zij hierbij?

Slide 35 - Open vraag

5. Stel je voor: Meneer de Boer krijgt een mail van jou. Deze mail zit vol spelfouten.

Wat vind jij hiervan? Wat denk jij hierover? Wat voel jij hierbij?

Slide 36 - Open vraag

6. Stel je voor: In een wiskunde-opdracht, gemaakt door de docent zelf, staan een heleboel spelfouten.

Wat vind jij hiervan? Wat denk jij hierover? Wat voel jij hierbij?

Slide 37 - Open vraag

7. Stel je voor: Je schrijft een sollicitatiebrief aan een bedrijf, waar je heel graag wil werken. Hierin staan een heleboel spelfouten.

Wat vindt degene die bepaalt of je wordt aangenomen hiervan? Wat denkt hij hierover? Wat voelt hij hierbij?

Slide 38 - Open vraag

Conclusie:
1. Waarom leren we spelling? Waarom is het belangrijk om je taal te verzorgen?

Slide 39 - Open vraag

Conclusie:
2. Wat kun je doen om ervoor te zorgen dat je taal optimaal is verzorgd? (Ook als je taal lastig vindt.)

Slide 40 - Open vraag