WEEK 2 - PERIODE 3

Welcome!
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome!

Slide 1 - Tekstslide

Today's plan
  • Check last week's work
  • Betrekkelijke voornaamwoorden  
  • Schrijf examen
  • Chapter 20 

Slide 2 - Tekstslide

last lesson
You had to make chapters 19 and 21 did you do it?
 
After I checked whether you did it, you can check your answers.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Relative Pronouns (betrekkelijke voornaamwoorden)
  • Who: bij mensen
  • Which: bij dieren en dingen
  • Who/which/that
  • Whose: van wie (geeft bezit aan)

Slide 5 - Tekstslide

relative pronouns - personen
  • who (die / dat)                             
    The girl who fell of stage was my classmate. 
  • whose (wiens / wier = van wie // kan ook voor dingen)
    He is the boy whose iPhone I found. 
    That book, whose title was: Harry Potter, was a great read! 
  • whom (wie) Alleen achter een voorzetsel.
    They are my best friends, some of whom I have known for years. 

Slide 6 - Tekstslide

Relative pronouns 
who, whose, whom, which

Verwijzen naar eerder genoemde personen, dieren of dingen. 
Gebruiken wanneer je meer informatie geeft of deze personen, dieren of dingen. 

Nederlands: dat, die, wie, wat, welke

Slide 7 - Tekstslide

relative pronouns - dieren / dingen

which (wat / dat, welke)
I dropped my iPhone, which was brand new. 

Slide 8 - Tekstslide

who, which and that





'that' kun je gebruiken in plaats van who en which. 
Alleen als de bijzin (deel met that) nodig is om zin te begrijpen.

Slide 9 - Tekstslide

2 soorten
Het betrek. vnw verwijst naar voorgaand stuk zin
who - personen
which - dieren/ dingen/ zinsdeel
whose - bezit
that - voor which/who - geen komma = informatie verplicht. 

Slide 10 - Tekstslide

informatie verplicht - GEEN ,
Silvia is the girl who I have loved for many years now. 
Men who steal are thieves. 
The house which has a blue roof is being painted. 
The man whose car was stolen is screaming loudly. 
voor WHO en WHICH mag je ook THAT gebruiken = info verplicht

Slide 11 - Tekstslide

niet verplicht - KOMMA
My father, who is 45, works as a teacher. 

= extra informatie

Slide 12 - Tekstslide

Which of these answers is NOT a relative pronoun?
A
Who
B
Which
C
That
D
Why

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Can you replace who with that in this sentence?

The girl who made the blunder is my best friend.
A
yes
B
no

Slide 15 - Quizvraag

Can you replace who with that in this sentence?

I just stared at Fred, who had spilled ketchup all over his shirt.
A
yes
B
no

Slide 16 - Quizvraag

Never replace when...
...who or which are written right after a comma (,). 

✔️ I just stared at Fred, who ... 
❌ I just stared at Fred, that ...

Slide 17 - Tekstslide

Writing exam
consists of three short stories (usually)
For example: 
Mail to an agency/company
fill something in
mail/letter to a friend

Slide 18 - Tekstslide

How do you get graded?
SUPER IMPORTANT:
First step --> is everything in English & at least 80% of all the information is incorporated 

Slide 19 - Tekstslide

Samenhang
Inleiding, kern en slot​

Voegwoorden: but, because, after, so (soms correct, redelijk, altijd), ​
Punten scoren: while, unless, if, then, however, therefore​
Verwijswoorden: this, him, he, her (soms correct, redelijk, altijd)​
Punten scoren: mine, which, whose, himself



Slide 20 - Tekstslide

Woordenschat
Hoe groot is woordenschat? ​

Pas je het juist toe? Dus bijv. geen fat hair, maar greasy hair. ​
Alledaagse handelingen uitleggen​
Thank you, my hobbies are​​
Voorzetselcombinaties ​
Walking to, waiting for​








Slide 21 - Tekstslide

Grammaticale correctheid
Eenvoudige hoofdzinnen: The house is big. Soms bijzin​

Woordvolgorde ​
Werkwoordsvormen​
werkwoordstijden ​
tijd (eind of begin van zin)​
SHIT rule ​
Naamwoorden: meervoud, foot/feet, tall/taller/tallest​
Lidwoorden the, a 







Slide 22 - Tekstslide

Spelling, interpunctie & lay-out
​Juiste spelling, let op typefouten​
Punten en comma’s​
Layout, alinea, titel, tussenkopjes ​
Hoofdletters, leestekens ​



Slide 23 - Tekstslide

Afstemming taalgebruik
Begroeten, vraag stellen, vertellen, hi, thank you, informatie geven, ​

Slide 24 - Tekstslide

Next lesson
  • oefenexamens schrijven maken
  • veel gemaakte fouten identificeren, bespreken & verbeteren

Slide 25 - Tekstslide

Rest of the lesson

Make BLE CH. 20 ex. A, B, C, D & E. 
Page 112 - 118

Slide 26 - Tekstslide

See you next week!

Slide 27 - Tekstslide