Week 7, les 1, 1hv

Welkom bij 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • huiswerk bespreken
  • leerdoelen benoemen
  • theorie
  • opdrachten maken 

Slide 2 - Tekstslide

Na deze les
Aan het eind van deze les:

  • kan je het werkwoordelijke gezegde in een zin vinden

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
§ 3 ZD Onderwerp
Opdracht 1 en 2 (blz 208)

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm onthoud:
3 manieren:
1. vraagproef
2. tijdproef
3. getalsproef

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
De persoonsvorm is altijd één woord.

Slide 5 - Tekstslide

Zinsdelen onthoud:
Verander een paar keer de volgorde van de zin. Er zijn dan twee manieren om te zien welke woorden samen een zinsdeel vormen.

Manier 1: probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel.

Manier 2: kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde naast elkaar blijven staan. Die woorden zijn samen een zinsdeel.

Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp
  1. Zoek de persoonsvorm.                                                                                                                      
  2. Zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.                                                                                  
  3. Vraagproef: wie (of wat) + persoonsvorm? 
  4.  Getalsproef: verander persoonsvorm van getal, zinsdeel dat mee verandert is onderwerp

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijke gezegde
Werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin (ook persoonsvorm!)

Zegt wat het onderwerp doet of overkomt

Voorbeeld:

Je moet de oven tot 200 graden verhitten.
Je / moet / de oven / tot 200 graden / verhitten.
pv = moet 
ow = je 
wg= moet verhitten



Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordelijke gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden, als die er zijn. Delen van scheidbaar werkwoord horen ook bij het werkwoordelijk gezegde.

Bij de volgende bushalte stapt mevrouw De Wever uit.

Bij de volgende bushalte / stapt / mevrouw De Wever / uit.
  Pv = stapt
  ow = mevrouw De Wever
  wg = stapt uit



Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordelijke gezegde
Bij mooi weer zitten de scholieren vaak buiten te lunchen.
  

Bij mooi weer / zitten / de scholieren vaak / buiten / te lunchen.
pv = zitten
ow = de scholieren
wg = zitten te lunchen


Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
§ 3 ZD Onderwerp
Opdracht 3 (blz 209)

§5 ZD Werkwoordelijk gezegde
Opdracht 2,3 en 6.1 (blz 212)


Slide 11 - Tekstslide

Vragen?
Zijn er nog vragen over deze les?

Slide 12 - Tekstslide

Je weet nu
  • hoe je het werkwoordelijk gezegde in een zin kunt vinden 

Slide 13 - Tekstslide

Einde les
Huiswerk:
§ 3 ZD Onderwerp
Opdracht 3 (blz 209)

§5 ZD Werkwoordelijk gezegde
Opdracht 2,3 en 6.1 (blz 212)

Slide 14 - Tekstslide