4 januari

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wie wil er iets delen? Is er iets bijzonders/leuks gebeurd?

Slide 2 - Open vraag

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Doelen stellen/Goede voornemens
Mail je coach wat je doel is en hoe je dit doel wil/kan bereiken. Denk aan:  kleine stappen, helderheid, haalbaarheid en meetbaarheid.

Slide 5 - Tekstslide

Deze week: Module: Taalgereedschap C  

- Kijk: Waarom grammatica nuttig én belangrijk is - YouTube (4.25 min.)  
- Maak opdracht 1 in OneNote: eigen doelen stellen (leerdoelen bestuderen (aan de hand van de rubrics)   
- Oefen de dicteewoorden van kolom a, b en c (herhaling klas 1)   
- Lees iedere schooldag minimaal een kwartier.   
- Module: Pandemie (indien nog niet afgerond)   
- Opdrachten in OneNote afronden 

Slide 6 - Tekstslide

Vandaag
- Kijk: Waarom grammatica nuttig én belangrijk is - YouTube (4.25 min.) 
- herhalen zinsdelen en woordsoorten
- maken opdracht 1: invullen schema en op OneNote zetten

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Herhaling Klas 1

- ontleden
- woordsoorten

Slide 9 - Tekstslide

Wat hoort bij ontleden?

Slide 10 - Woordweb

Ontleden: stappenplan
1. Zoek de werkwoorden en houd ze apart
2. Wat is de persoonsvorm? Wat is het werkwoordelijk gezegde?
3. Maak zinsdelen
4. Wat is het onderwerp? vraag: Wie of wat + alle werkwoorden?
5. Wat is het lijdend voorwerp? vraag: Wat of wie + onderwerp + werkw?

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
In de schuur heeft hij zijn konijn verstopt.
A
heeft
B
heeft zijn verstopt
C
heeft verstopt
D
zijn verstopt

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Mijn liefste paard staat al jaren bij vrienden in de wei.
A
Mijn paard
B
Mijn liefste paard
C
vrienden
D
bij vrienden

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Ik wil volgende week met mijn vriendin een lange fietstocht maken.
A
ik
B
met mijn vriendin
C
een lange fietstocht
D
met mijn vriendin een lange fietstocht

Slide 14 - Quizvraag

Zijn de zinsdelen goed gemaakt?

In de kerstvakantie/hebben mijn vrienden en ik/ veel met elkaar gefacetimed.
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Welke woordsoorten ken je?

Slide 16 - Woordweb

Woordsoorten
1. Lidwoord (lw): bepaald (de en het) en onbepaald (een)
2. Zelfstandig naamwoord (znw): namen van mensen, dieren en dingen (fiets, Jan, Zutphen, IJssel, liefde)
3. Bijvoeglijk naamwoord (bn): zegt iets over een znw: rood/rode, lief, lieve, houten, metalen
4. Werkwoord: zelfstandig en hulpwerkwoord
Voorbeeld: Ik heb pizza gegeten. --> heb gegeten. heb hww, gegeten zww
Wij willen naar de bios lopen. --> willen lopen. willen hww, lopen zww

Slide 17 - Tekstslide

Noteer de zelfstandige naamwoorden:
In de kerstvakantie hebben mijn vrienden en ik veel contact gehad.

Slide 18 - Open vraag

Noteer de lidwoorden:
In de kerstvakantie hebben mijn vrienden het vuurwerk stiekem afgestoken.

Slide 19 - Open vraag

Wat zijn de hulpwerkwoorden?
Na de pauze had ik willen gaan voetballen.

Slide 20 - Open vraag

werkwoordspelling

Slide 21 - Woordweb


Slide 22 - Tekstslide

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 23 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 24 - Quizvraag

Zij herhaald die werkwoordspelling voortdurend.
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quizvraag

(Word) je al gek van werkwoordspelling?
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekendt

Slide 27 - Quizvraag

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 28 - Quizvraag


Afgelopen weken (besteden)
we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 29 - Quizvraag

werkwoordspelling
Morgen ... (presenteren) Remco de resultaten van zijn onderzoek
A
presenteert
B
presenteerd
C
presenteerdt
D
presenteer

Slide 30 - Quizvraag

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 33 - Quizvraag

Andy heeft hem een duw gegeven.

Is 'hem' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 34 - Quizvraag

Mag ik jouw geodriehoek even lenen?

Is 'jouw' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?


A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 35 - Quizvraag

Jullie proefwerken zijn nog niet nagekeken.

Is 'jullie' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 36 - Quizvraag

Heeft De Vries je werkstuk al beoordeeld?

Is 'je' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 37 - Quizvraag

Oefeningen H1 maken

Slide 38 - Tekstslide

Deze week

Opdracht 1: schema invullen en op OneNote zetten
Oefenen op Nieuw Nederlands: deze week H1 alle onderdelen.
Dicteewoorden (kolom a, b en c)
Afronden Pandemie/keuzeopdracht

Slide 39 - Tekstslide