HEY 3 Afsluiting

Afsluiting H3
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Afsluiting H3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een indeling van stoffen
Moleculaire stoffen zijn opgebouwd
uit niet-metalen.

Metalen zijn opgebouwd uit metalen.


Zouten zijn opgebouwd uit een 
metaal en een niet-metaal.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geleidbaarheid van stoffen
  • Metalen geleiden in vaste en vloeibare toestand.
  • Zouten geleiden alleen in vloeibare toestand.
  • Moleculaire stoffen geleiden niet.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Metaalrooster
Metaalrooster

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ionrooster

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Molaire massa
De molaire massa is de massa van een molecuul.
Te berekenen door de massa van alle atomen op te tellen. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf over en bewaar :-)
Aantal gram / Molaire massa = aantal mol
Aantal mol x Molaire massa = aantal gram

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naam, formule en structuurformule
Naam                           Formule                                 Structuurformule

water

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

alkanen in structuurformules
Een molecuulformule kun je 
omzetten in een structuurformule
Je geeft schematisch aan 
hoe een molecuul in elkaar zit


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Structuurformule
Geef de structuurformule van H2S



                                                                                                                  
Atoomsoort
Covalentie
H
1
F, Cl, Br, I
1
O, S
2
N, P
3
C, Si
4

Slide 10 - Tekstslide

Je moet aan de hand van de covalentie een kloppend molecuul kunnen tekenen.
Je moet adhv een getekend molecuul kunnen bepalen wat de covalentie van een atoom is.
Molverhouding
Molverhouding:
Al : O2 : Al2O3
4  :   3   :    2

De molverhouding zie je terug in de coefficienten!! Dus een kloppende reactievergelijking is super belangrijk!

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


A
vast en vloeibaar: vrije-elektronen kunnen altijd vrij bewegen
B
Vast: metaalionen hebben bewegingsvrijheid vloeibaar: vrije elektronen kunnen vrij bewegen
C
vast: vrije elektronen kunnen vrij bewegen vloeibaar: vrije elektronen en metaalionen kunnen vrij bewegen
D
metalen geleiden toch niet?

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je lost 1,42 mol glucose op in 3,50 liter water. Bereken de molaiteit van de oplossing.
A
0,4 M
B
2,5 M
C
0,406 M
D
2,46 M

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ionbinding ontstaat tussen een negatief- en positief ion
A
Onjuist
B
Juist

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


De molaire massa van Fe2O3 is 159,69 g/mol.

Hoeveel weegt 3,53 mol ijzeroxide?
A
45,2 g
B
106 g
C
226 g
D
564 g

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk deeltje heeft een ionbinding?
A
F2
B
NaCl
C
Fe
D
Fe + Cr

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een covalente binding ...
A
kan alleen gevormd worden tussen edelgassen
B
wordt gevormd door een gemeenschappelijk elektronenpaar
C
wordt bepaald door het aantal elektronen in de K-schil
D
kan alleen bij atomen die lijken op edelgassen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van gram naar mol, dus ...... de molaire massa.
A
delen door
B
vermenigvuldigen met

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een moleculaire stof?
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een moleculaire stof bestaat uit:
A
Metaalatomen
B
Niet-metaalatomen
C
Metaalatomen en niet-metaalatomen
D
Edelgassen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Covalenties; de covalentie van koolstof is
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De covalentie van Br is dus 1.
Wat is de covalentie van N?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de covalentie?
A
Hoeveel bindingen een atoom aangaat
B
De lading die het ion krijgt
C
Het aantal schillen van het atoom
D
Het aantal elektronen in de buitenste schil

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het metaalrooster is.. ...
A
B
A
afbeelding A
B
afbeelding B
C
Geen van beide

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef de naam van het kristalrooster van een zout.
A
Metaalrooster
B
Molecuulrooster
C
Zoutrooster
D
Ionrooster

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een chemische reactie worden atoombindingen verbroken
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een andere naam voor atoombinding?
A
Molecuulbinding
B
Ionbinding
C
Metaalbinding
D
Covalante binding

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maken opdrachten afsluiting H3
Voorbereiding SO vrijdag

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies