Bloed en stolling

 Bloed 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
Anatomie, fysiologie, pathologie en farmacologieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

 Bloed 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen
Waar bestaat bloed uit?
Doel van bloed? 
Wie, wat, waar bloedgroep!

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht


                                                                                                                                          Zie mail!

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel procent van ons bloed bestaat uit bloedcellen (ongeveer)?
A
10%
B
25%
C
45%
D
70%

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat zijn de Nederlands betekenissen voor: trombocyten/leukocyten en erytrocyten?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bestanddelen bloed

Erytrocyten = rode bloedcellen (energie)

Leukocyten = witte bloedcellen (weerstand) 
Trombocyten = bloedplaatjes (stolling) 
Bloedplasma (transport en temperatuur)


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar worden bloedcellen gevormd?
A
Milt
B
beenmerg
C
Hart
D
lever

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

milt: filtert bloed van micro organismen, stimuleert afweer
lever: speelt een belangrijke rol bij de aanmaak en omzetting van eiwitten, (met name albumine) vitamines en stoffen die de stolling van  bloed mogelijk maken.
hart: pompt het rond
Wat is de belangrijkste taak van de erythrocyten?
A
Vervoeren van zuurstof en koolstofdioxide
B
micro-organisme doden
C
Bloed laten stollen
D
temperatuur regelen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stof in een rode bloedcel bindt zuurstof?
A
globuline
B
bilirubine
C
hemoglobine
D
albumine

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Erytrocyten
  • Hoofdbestanddeel is hemoglobine (HB), dit brengt zuurstof (O2) heen en neemt koolstofdioxide (CO2) terug
  • Enige bloedcellen die geen eiwit aanmaakt of DNA bezit, daardoor niet in staat tot delen of beschadigingen repareren
  • Dat maakt korte levensduur (enkele maanden)

      





Slide 12 - Tekstslide

. 
Wat is de belangrijkste taak van de trombocyten?
A
Vervoeren van zuurstof en koolstofdioxide
B
micro-organisme doden
C
Bloed laten stollen
D
temperatuur regelen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Trombocyten
  • 1/3 milt (opslag)
  • na 2 weken opgegeten door fagocyten

Echter geen stolling zonder;
  • INtrinsieke stollingscascade uit plasma (o.a. 5, 7t/m10, 12)
  • EXtrinsieke stollingscascade (o.a. factor 3)
  • Domino-effect (factor 10 - trombine - fibrinogeen)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de belangrijkste taak van de leucocyten?
A
Vervoeren van zuurstof en koolstofdioxide
B
micro-organisme doden
C
Bloed laten stollen
D
temperatuur regelen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leucocyten





  • Vele soorten leucocyten
  • belangrijkste taak = weerstand/immuniteit

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel % plasma bestaat bloed?
A
10
B
100
C
35
D
55

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zit er in plasma?
A
water, elektrolyten en witte bloedcellen
B
eiwitten, water en elektrolyten
C
antistoffen, water en eiwitten
D
leukocyten, erytrocyten trombocyten en water

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bloedplasma
  • transportmiddel (voor o.a. gassen, glucose en vetten) 
  • >60% van al het eiwit in bloed is albumine (vanuit lever) wat helpt bij de homeostase
  • 12 stollingsfactoren
  • antilichamen en immunoglobulinen 

Slide 20 - Tekstslide

de vocht- en mineraal(elektrolyt)balans te handhaven, wat essentieel is om lichaamsvochten goed te verdelen tussen de verschillende weefselholten. Ook helpt het allerlei stoffen (zoals hormonen, lipiden, bilirubine, bepaalde medicijnen en calcium) via het bloed te transporteren naar weefsels in het lichaam als daar behoefte aan is
BLOEDGROEPEN

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OPDRACHT



ABC..uhh, wacht? Hoe zit het?
Zoek op;
-welke bloedgroepen zijn er?
-wie mag wie bloed geven en wie mag wat ontvangen?
-En hoe zit dat met de rhesus? 
-Wat is kruisbloed?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat kun je geven met een bloedtransfusie ?
A
Bloedcellen
B
Plasma en bloedcellen
C
bloedcellen en vocht
D
medicijnen en bloedcellen

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een indicatie voor een bloedtransfusie ?
A
Calcium te laag
B
Te hoog HB
C
Trauma met bloedverlies
D
Ontstoken wond

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bloedgroepen
Rode bloedcellen hebben membraaneiwitten- bloedantigenen
De bloedantigenen maken antistoffen als ze een andere bloedantigeen niet kennen

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er als er een een bloedgroep bij een bloedtransfusie niet past?
A
dan worden er nieuwe cellen aangemaakt
B
dan worden de cellen afgebroken; kan dodelijk zijn

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bloedtransfusie
  • Als je lichaam in contact komt met  lichaamsvreemde stoffen maakt het afweerstoffen aan (=antistoffen)
  • Als je bloedgroep A hebt zijn bloedcellen met eiwit B dus lichaamsvreemd!
  • Er ontstaat een transfusiereactie, je lichaam gaat het gevecht aan, probeert het "vreemde" bloed af te breken
  • in ergste geval lijd dit tot de dood...

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de universele donor bij een bloedtransfusie?
A
AB +
B
0 +
C
AB -
D
0 -

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iemand met bloedgroep AB- kan de volgende bloedtransfusie krijgen
A
O+
B
A-
C
BEIDE KUNNEN
D
GEEN VAN BEIDE KAN

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De ontvanger bepaalt!

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kruisproef
Laboratoriumtest: 

  • Bij elkaar voegen van serum van patiënt (ontvanger) met rode bloedcellen van de donor
  • Positieve kruisproef: geen bloedtransfusie
  • Altijd min. 2x gecheckt voor transfusie
  • Bij nood: ongekruisd bloed... 

Slide 33 - Tekstslide

Kruisproef: past bloed ontvanger bij het donorbloed door te kijken of er klontering van het bloed plaatsvindt als het bloed wordt samengebracht. Zo ja, dan is de kruisproef positief. Dat wil zeggen dat het donorbloed niet geschikt is. 
kruisproef bij een bloedtransfusie...
Wat houdt het in?
A
bloed van meerdere donoren wordt bij elkaar gebracht en gegeven
B
Bloedplasma van donor en ontvanger worden gemengd om te kijken naar reacties
C
nadat de donor 100 ml bloed heeft ontvangen wordt bloed afgenomen voor onderzoek op reacties
D
Bloedcellen van donor en ontvanger worden met elkaar gemengd, mogen niet reageren op elkaar

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Deze slide heeft geen instructies

BLOEDSTOLLING

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht

check je mail!

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies