Havo 3 Modale hulpwerkwoorden tegenwoordige tijd.

Modale hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Modale hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd

Slide 1 - Tekstslide

Was steht im Buch?

Slide 2 - Tekstslide

Modalverben & wissen


Wat zijn Modalverben?

Hoe zat het ook alweer met deze werkwoorden?

Slide 3 - Tekstslide

Doel van de les
Jullie kunnen aan het einde van de les de Modalverben in de o.t.t. gebruiken.

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn de verschillen met de regelmatige werkwoorden?
Kijk hierbij naar ich en er/sie/es
en naar enkelvoud en meervoud

Slide 5 - Open vraag

Sleep het modale werkwoord naar de juiste betekenis
dürfen
wollen
mögen
müssen
sollen
wissen
können
mogen
willen
houden van, lusten
moeten, noodzaak
moeten, bevel
weten
kunnen

Slide 6 - Sleepvraag

Modalverben
Sehe den Film an über die Modalverben.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Also dies sind ...

  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van, leuk vinden)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 9 - Tekstslide

Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 10 - Tekstslide

Kirsten mag einen Apfel.

Slide 11 - Tekstslide

Möchten Sie etwas essen?

Slide 12 - Tekstslide

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 13 - Tekstslide

Paul will zu Petra gehen.

Slide 14 - Tekstslide

Die Schüler wissen die Antwort.

Slide 15 - Tekstslide

Pia muss dringend zur Toilette.

Slide 16 - Tekstslide

"Du sollst deine Zähne putzen!"

Slide 17 - Tekstslide

Wat denk jij: Wat is het verschil in betekenis tussen 'müssen' en 'sollen'?

Slide 18 - Open vraag

Als het goed is, heb je 'müssen' en 'sollen' beide als 'moeten' vertaald. Maar wat is het verschil? 

Kijk nu nog eens goed naar de twee plaatjes... 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Wij kunnen morgen niet naar school."

Slide 21 - Open vraag

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Zij mogen geen snoep eten."

Slide 22 - Open vraag

Waar moet je opletten bij het vervoegen van de Modalverben in de tegenwoordige tijd?

Slide 23 - Open vraag

Was ist jetzt anders?
  • Ze hebben bijna allemaal een klinkerwisseling in de enkelvoudsvormen.
  • De uitgangen wijken af in vergelijk met het vervoegen zwakke ww (ich/er/sie/es krijgen geen uitgang). 

Slide 24 - Tekstslide

Klinkerwisseling
Verb                                             Singular                              Plural
dürfen                                        a = ich darf                        ü = wir dürfen
können                                      a = ich kann                      ö  = wir können
mögen                                       a = ich mag                       ö = wir mögen
müssen                                     u = ich muss                     ü = wir müssen
sollen                                         o = ich soll                          o = wir sollen
wollen                                        i = ich will                            o = wir wollen
wissen                                       eiß = ich weiß                   iss = wir wissen
 

Slide 25 - Tekstslide

Jetzt du!
Übung macht den Meister.

(oefening baart kunst)

Slide 26 - Tekstslide

Ich (können, tt) ……………. dir helfen.

Slide 27 - Open vraag

Er(wissen, tt) …….. noch nicht so viel.

Slide 28 - Open vraag

Er (wollen, tt) ……. nachher einkaufen gehen.

Slide 29 - Open vraag

Du (dürfen, tt) ……… heute früher nach Hause gehen.

Slide 30 - Open vraag

Ihr (sollen, tt) ……... eure Hausaufgaben machen.

Slide 31 - Open vraag

Wat helpt je bij het leren?
  • Bij 3 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
    - dürfen (= mogen, ik mag)   ->  ich darf
    - können (= kunnen, ik kan)   > ich kann
    - wollen (= willen, ik wil)  > ich will

Slide 32 - Tekstslide

Wat helpt bij het leren?
Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden
dürfen - können - mögen - müssen - sollen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de klas moet maar snel weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Afsluitend ...
Via onderstaande link vind je nog meer uitlegfilmpjes en extra oefeningen
 

Slide 35 - Tekstslide

Das war es!

Ihr habt es super gemacht!


Slide 36 - Tekstslide

Nog meer oefenen kijk dan op....

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video