Toets Woordsoorten – Taalkundig ontleden (B) HV2

Toets grammatica woordsoorten

Heel veel succes!!!
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Toets grammatica woordsoorten

Heel veel succes!!!

Slide 1 - Tekstslide

1. Welke uitspraak is waar? (R)
A
De woorden hen en hun kunnen allebei voorkomen als lijdend voorwerp.
B
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst altijd naar een persoon.
C
Het woord jullie kan zowel een persoonlijk als een bezittelijk voornaamwoord zijn.

Slide 2 - Quizvraag

2. Geef van de woorden tussen haakjes in onderstaande zinnen aan wat voor woordsoort het is. Zet de woorden onder elkaar: soms = antwoord

A Soms krijg ik van typen last van mijn pols.
(Soms, ik, van, typen)

Slide 3 - Open vraag

2. Geef van de woorden tussen haakjes in onderstaande zinnen aan wat voor woordsoort het is. Zet de woorden onder elkaar: vanwege = antwoord

B Vanwege te weinig aanmeldingen kon de cursus helaas niet doorgaan.
(vanwege, te, kon, helaas)

Slide 4 - Open vraag

3. Gisteren zag ik [pers.vnw|bez.vnw] Annelotte en zij [pers.vnw|bez.vnw] zei blozend tegen mij [pers.vnw|bez.vnw]: 'Die broer van jou [pers.vnw|bez.vnw] is erg knap!'
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
ik
zij
mij
jou

Slide 5 - Sleepvraag

4. Zullen zij [pers.vnw|bez.vnw] deze week hun [pers.vnw|bez.vnw] vakantie boeken of wachten ze [pers.vnw|bez.vnw] nog even ons [pers.vnw|bez.vnw] advies? (T1)
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
zij
hun
ze
ons

Slide 6 - Sleepvraag

5. Maak één zin waarin vier verschillende voornaamwoorden voorkomen: aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw), vragend voornaamwoord (vr.vnw), persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) en bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw). Schrijf de afkorting erachter. (I)

Slide 7 - Open vraag

1. Welke bewering is juist? (R)
A
Als het gezegde van een zin uit meer werkwoorden bestaat, dan is de persoonsvorm altijd een zelfstandig werkwoord.
B
Een zin kan meerdere hulpwerkwoorden bevatten.
C
In een zin met een naamwoordelijk gezegde kan een zelfstandig werkwoord staan.

Slide 8 - Quizvraag

Benoem het onderstaande ww van de volgende zin: (T1)

2. Wil je aan je moeder vragen in welk restaurant zij een tafel gereserveerd heeft?
-wil-
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Benoem het onderstaande ww van de volgende zin: (T1)

2. Wil je aan je moeder vragen in welk restaurant zij een tafel gereserveerd heeft?
-vragen-
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 10 - Quizvraag

Benoem het onderstaande ww van de volgende zin: (T1)

2. Wil je aan je moeder vragen in welk restaurant zij een tafel gereserveerd heeft?
-gereserveerd-
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 11 - Quizvraag

Benoem het onderstaande ww van de volgende zin: (T1)

2. Wil je aan je moeder vragen in welk restaurant zij een tafel gereserveerd heeft?
-heeft-
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 12 - Quizvraag

Neem de hele zin over en vul op de lege plekken een passend werkwoord in. (T2)

3. De hele vakantie [...] (hww) Aiden op Ibiza [...] (hww) [...] (zww).

Slide 13 - Open vraag

Neem de hele zin over en vul op de lege plekken een passend werkwoord in. (T2)

4. Yassin [...] (hww) nooit klassenvertegenwoordiger [...] (hww) [...] (kww).

Slide 14 - Open vraag

Noteer alle hulpwerkwoorden. Staat er geen hulpwerkwoord in de zin? Zet dan een streepje. (T1)

1. De buren zullen toch niet de hele nacht blijven feestvieren?
A
zullen
B
blijven
C
feestvieren
D
-

Slide 15 - Quizvraag

Noteer alle hulpwerkwoorden. Staat er geen hulpwerkwoord in de zin? Zet dan een streepje. (T1)

2. Gedurende het proefwerk waren de leerlingen allemaal muisstil.
A
Gedurende
B
waren
C
muisstil
D
-

Slide 16 - Quizvraag

Noteer alle hulpwerkwoorden. Staat er geen hulpwerkwoord in de zin? Zet dan een streepje. (T1)

3. Voor veel studenten zou de voorgestelde maatregel weleens zeer ongunstig kunnen zijn.
A
zou
B
kunnen
C
zijn
D
-

Slide 17 - Quizvraag

Noteer alle koppelwerkwoorden. Staat er geen koppelwerkwoord in de zin? Zet dan een streepje. (T1)

4. Onderzoek heeft aangetoond dat de meeste daklozen mannen zijn.

A
heeft
B
aangetoond
C
zijn
D
-

Slide 18 - Quizvraag

Noteer alle koppelwerkwoorden. Staat er geen koppelwerkwoord in de zin? Zet dan een streepje. (T1)

5. Toen de IJslandse geiser Geysir nog actief was, kon zijn water tot een hoogte van 70 meter spuiten.


A
was
B
kon
C
spuiten
D
-

Slide 19 - Quizvraag

6. Lees onderstaande zinnen. Is het onderstreepte werkwoord een koppelwerkwoord? Leg je antwoord uit. (T2)

A De reizigers waren afgepeigerd na de barre tocht over de bergen.

Slide 20 - Open vraag

6. Lees onderstaande zinnen. Is het onderstreepte werkwoord een koppelwerkwoord? Leg je antwoord uit. (T2)

B Gelukkig heette de waard hen warm welkom in de herberg.

Slide 21 - Open vraag

1. Welke bewering is waar? (R)
A
Alle hoofdtelwoorden kun je vervangen door cijfers.
B
Een bepaald hoofdtelwoord geeft een onduidelijk aantal aan.
C
Telwoorden geven een hoeveelheid of een volgorde aan.

Slide 22 - Quizvraag

2. Welke bewering is waar? (R)
A
Een bepaald hoofdtelwoord geeft een duidelijk aantal aan.
B
Rangtelwoorden kun je soms vervangen door cijfers.
C
Telwoorden geven altijd een hoeveelheid aan.

Slide 23 - Quizvraag

Lees de onderstaande tekst en let op telwoorden. Op de volgende slide moet je de telwoorden benoemen.
Coalitie wil WK vrouwen naar Nederland halen
 Meerdere regeringspartijen willen het WK voor vrouwen naar Nederland halen. Kamerlid Antje Diertens van D66 heeft Bruno Bruins (minister van Sport) opgeroepen om met de KNVB hierover in gesprek te gaan. De KNVB laat weten een dergelijk plan wel te zien zitten. Onlangs plaatste de ploeg van bondscoach Sarina Wiegman zich nog voor het eerstvolgende WK in Frankrijk.

Het zal trouwens nog wel een paar jaar duren voordat de FIFA de knoop doorhakt. Naar verwachting wordt er pas over zo’n vijf jaar een beslissing genomen. Nederland moet dan wel met een bidbook komen, een plan met financiële onderbouwing.

Slide 24 - Tekstslide

3. Geef aan tot welk soort telwoord de telwoorden uit de tekst horen.
Bepaald hoofdtelwoord



Onbepaald hoofdtelwoord


Bepaald rangtelwoord



Onbepaald rangtelwoord
meerdere
paar
vijf

Slide 25 - Sleepvraag

4.Bekijk de volgende twee zinnen met breukgetallen. Uit wat voor soort telwoorden bestaan breukgetallen altijd? Leg je antwoord uit. (T1)

Zin 1: Twee achtste [2/8] is gelijk aan één vierde [1/4], oftewel een kwart.
Zin 2: 3 promille is drie duizendste deel [3/1000].

Slide 26 - Open vraag

5. Bedenk een zin met een onbepaald rangtelwoord. (I)

Slide 27 - Open vraag

1 Vul aan: een samengestelde zin is … (R)

Slide 28 - Open vraag

2 Noteer van de volgende zin de hoofd- en bijzinnen en de voegwoorden.
a Doordat Sabina te laat kwam, miste ze de toost op de jarige.

Hoofdzin:
Bijzin:
Voegwoord:

Slide 29 - Open vraag

2 Noteer van de volgende zin de hoofd- en bijzinnen en de voegwoorden.
b Mag ik jouw telefoon lenen om alvast naar de treintijden te kijken?

Hoofdzin:
Bijzin:
Voegwoord:

Slide 30 - Open vraag

2 Noteer van de volgende zin de hoofd- en bijzinnen en de voegwoorden.
c Die vraag kan ik noch bevestigen noch ontkennen.

Hoofdzin:
Bijzin:
Voegwoord:

Slide 31 - Open vraag

3. Welk van de volgende woorden is geen voegwoord? (T1)
A
als
B
bovendien
C
hoewel
D
opdat

Slide 32 - Quizvraag

4. Welk van de volgende woorden is geen voegwoord? (T1)
A
aangezien
B
nadat
C
tenzij
D
daardoor

Slide 33 - Quizvraag

5. Maak een zin waarin het voegwoord of twee hoofdzinnen verbindt. (I)

Slide 34 - Open vraag

6. Maak een zin waarin het voegwoord of een hoofdzin en een bijzin verbindt. (I)

Slide 35 - Open vraag

Laatste onderdeel!!
NNH6-Kern 35-36

Slide 36 - Tekstslide

1. Een enkelvoudige zin bevat maximaal één persoonsvorm.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag

2. Een samengestelde zin bevat maximaal drie persoonsvormen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 38 - Quizvraag

Benoem de onderstreepte woorden uit onderstaande zinnen en noteer de juiste afkorting van de woordsoort erachter. Kies uit: zn, blw, olw, bn, zww, hww, kww, aanw.vnw, vr.vnw, pers.vnw, bez.vnw, vz, bw, bep.hoofdtelw, onbep.hoofdtelw, bep.rangtelw, onbep.rangtelw, osvg en nsvg.
5. De Franse Concorde vloog op een hoogte van vijftien kilometer, omdat het toestel daar de supersonische snelheid van 2200 kilometer per uur kon bereiken, bijna twee keer de snelheid van het geluid. (T1)
zn
blw
olw
bn
zww
hww
kww
aanw. vnw
vr. vnw
pers. vnw
bez. vnw
vz
bw
bep. hoofdtelw
onbep. hoofdtelw
bep. rangtelw
onbep. rangtelw
osvg
nsvg
Franse
vloog
vijftien
per
kon

Slide 39 - Sleepvraag

Benoem de onderstreepte woorden uit onderstaande zinnen en noteer de juiste afkorting van de woordsoort erachter. Kies uit: zn, blw, olw, bn, zww, hww, kww, aanw.vnw, vr.vnw, pers.vnw, bez.vnw, vz, bw, bep.hoofdtelw, onbep.hoofdtelw, bep.rangtelw, onbep.rangtelw, osvg en nsvg.
6. Als je vanuit je vliegtuigstoel naar beneden keek, zou je jumbojets kunnen ontdekken, maar die bevonden zich enige kilometers lager. (T1)
zn
blw
olw
bn
zww
hww
kww
aanw. vnw
vr. vnw
pers. vnw
bez. vnw
vz
bw
bep. hoofdtelw
onbep. hoofdtelw
bep. rangtelw
onbep. rangtelw
osvg
nsvg
Als
vanuit
je
kunnen
maar

Slide 40 - Sleepvraag

7. Maak een samengestelde zin waarin één zelfstandig werkwoord, één hulpwerkwoord en één koppelwerkwoord voorkomt. (I)

Slide 41 - Open vraag