P3 - Boekopdracht uitwerking 2

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
takkenl@farel.nl
Aanwezig op: maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag (SWS)
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
takkenl@farel.nl
Aanwezig op: maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag (SWS)

Slide 1 - Tekstslide

- Welkom!
- Uitwerken bouwplan juryrapport - Komt de schrijver in je boek terug?
- Nieuwsbegrip


Doel:
- Je weet wat de literaire aspecten uit de opdracht inhouden
- Je hebt je bouwplan voor het juryrapport in de stijgers staan. 
- Je hebt je schrijfopdrachten afgerond

Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Tekstslide

Wat ga je doen:  
- Lees het artikel over het 'ik' van de schrijver 
- beantwoord de volgende vraag:
In hoeverre denk je dat de schrijver van jouw boek iets van zichzelf in
het boek heeft gelegd?

(wat voor persoon is die schrijver eigenlijk?)

Ken je alle onderstreepte woorden? Zo niet, zoek ze op of onderzoek wat 
ze zouden kunnen betekenen.  
  
Hoe: Je bent zelf aan het werk, dus het is stil in de klas.

Klaar:
- Werk je bouwplan verder uit, kun het antwoord op bovenstaande vraag er ergens
inbouwen?

Aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Als je wat over een boek wilt zeggen, kun je dat op verschillende manieren benaderen.

In deze opdracht kijk je naar de volgende aspecten:
  • Thema
  • vertelperspectief
  • Spanning
  • Personages

Literaire aspecten

Slide 4 - Tekstslide

Met welk woord kun je dit boek typeren?
Wat is de basis van dit boek?

Vriendschap
Overleven in de oorlog
Zelfstandigheid
Omgaan met verlies
Liefde
Familie

Oorlog is ook belangrijk - meer de setting dan een thema. 


Thema

Slide 5 - Tekstslide

Vanuit welk standpunt krijg je het verhaal mee?

  • Ik-verteller
    De hoofdpersoon (of personen) vertellen zelf het verhaal. Je weet alleen wat hij/zij ziet, meemaakt of voelt. 
     
  • Personale verteller
    Hij/zij perspectief. Je weet wat één persoon denkt, voelt, ziet en meemaakt, maar vertelt hij het niet zelf. 
     
  • Auctoriale verteller
    Deze verteller is alwetend. Hij ziet alles wat er gebeurt, kent gedachtes van meerdere personen en benoemt het als twee gebeurtenissen gelijktijdig plaatsvinden of invloed op elkaar hebben.  Deze verteller kan ook commentaar geven op gebeurtenissen (of vooruit kijken).  Belangrijk verschil met ik-verteller en personale verteller is dat het geen personage is in het boek. 
Vertelperspectief

Slide 6 - Tekstslide

Vanuit welk standpunt krijg je het verhaal mee?

  • Ik-verteller
    De hoofdpersoon (of personen) vertellen zelf het verhaal. Je weet alleen wat hij/zij ziet, meemaakt of voelt.  


Vertelperspectief

Slide 7 - Tekstslide

Hoe zorgt de schrijver ervoor dat jij verder wil lezen in dit boek?

Spanning ontstaat als jij je als lezer (of kijker) kunt identificeren met een onderdeel van het verhaal. 
- je kent de plek, je herkent jezelf in de hoofdpersoon (op een of andere manier), je vindt hem/haar aardig of onaardig. 

Als je je identificeert met het verhaal, speelt de schrijver met spanning. Je wilt weten hoe het verder gaat.

  • Emotionele/ psychologische spanning: de lezer weet meer dan de hoofdpersoon.
    Bijvoorbeeld: Je weet dat ze die ene deur niet open moeten doen, omdat daar de moordenaar achter zit.  
  • Intellectuele spanning/ actie spanning: Je weet minder of net zoveel als de hoofdpersoon.
    Je hebt nog geen idee hoe iets verder gaat, maar je wilt het wel heel erg graag weten.
  • Cliffhanger: Er is ineens zo'n grote verandering dat je wel door moet lezen/kijken

Spanning

Slide 8 - Tekstslide

Hoe zorgt de schrijver ervoor dat jij verder wil lezen in dit boek?

  • Emotionele/ psychologische spanning: de lezer weet meer dan de hoofdpersoon.
    Bijvoorbeeld: Je weet dat ze die ene deur niet open moeten doen, omdat daar de moordenaar achter zit.  
  • Intellectuele spanning/ actie spanning: Je weet minder of net zoveel als de hoofdpersoon.
    Je hebt nog geen idee hoe iets verder gaat, maar je wilt het wel heel erg graag weten.
  • Cliffhanger: Er is ineens zo'n grote verandering dat je wel door moet lezen/kijken

Spanning

Slide 9 - Tekstslide

Beschrijf de belangrijkste personen
  • Wie zijn het? Hoe heten ze? Hoe oud zijn ze? Waar wonen ze? Wat zijn hun voornaamste eigenschappen? Wat zijn hun voornaamste bezigheden?

Is het een flat of een round character?
  • Flat character = een personage verandert in de loop van het boek niet. Je weet aan het einde eigenlijk net zoveel als aan het begin
  • Round Character = een personage leert dingen en past zich daarop aan. Hij/zij groeit in de loop van het verhaal.

Personages

Slide 10 - Tekstslide

Beschrijf de belangrijkste personen
  • Wie zijn het? Hoe heten ze? Hoe oud zijn ze? Waar wonen ze? Wat zijn hun
    voornaamste eigenschappen? Wat zijn hun voornaamste bezigheden?

Is het een flat of een round character?
  • Flat character = een personage verandert in de loop van het boek niet. Je weet aan het
     einde eigenlijk net zoveel als aan het begin
  • Round Character = een personage leert dingen en past zich daarop aan. Hij/zij groeit in de
    loop van het verhaal.

Ella: Meisje, 14 jaar, loopt mank, is ziek geweest, woont in Londen tijdens WO2, wil graag normaal zijn. Het is een round character - ze is aan het begin heel bang, maar ze leert makkelijker contact maken en aan het einde van het verhaal bouwt ze een heel leven op, waarin haar ziekte niet meer het belangrijkste is. 
Quinn: Meisje, iets ouder dan Ella, komt van het platteland, is rijk, zoekt naar haar broer en zichzelf. Round character - ze lijkt heel stoer, maar je leert haar kennen en snapt waar haar onzekerheid vandaan komt.  Ze opent zich meer en laat ook haar gevoelige kant zien
Robbie: Jongen, broertje van Ella, doet zich groter voor dan hij lijkt. Wil graag meedoen. Flat Character: hij blijft het kleine broertje van Ella, we leren niet heel veel meer over hem en zien hem niet veranderen. 
Personages

Slide 11 - Tekstslide

Kopieer het bouwplan dat in Teams staat.
(laat het document van de docent staan aub)

Kijk kritisch naar jouw boek
- Hoe zou je de alinea's over thema, vertelperspectief, spanning en personages kunnen vullen? (en vul die)
- Wat moet er in jouw samenvatting? Benoem de belangrijkste gebeurtenissen. 
- Kies vijf beoordelingswoorden die je in je uiteindelijke beoordeling gaat gebruiken.
- Bedenk hoe je de inleiding kunt maken en hoe het slot.  (aandachtstrekker en uitsmijter)
Bouwplan juryrapport schrijven
Volgende week schrijf je in de les (zie magister) het juryrapport. Je neemt je bouwplan dan op papier mee. Je levert dit ook in. 

Slide 12 - Tekstslide